Uitspraak
wonende te [woonplaats], Suriname,
zetelende te Den Haag,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
22 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoekster, wonende in Suriname, cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst. De advocaat van verzoekster, G.E.M. Later, heeft gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas, die tot verwerping van het cassatieberoep strekt. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder de beschikking van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:593) en een beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2021. De Hoge Raad heeft de klachten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het oordeel is gekomen, aangezien de vragen die zijn opgeworpen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van verzoekster.