ECLI:NL:HR:2022:604
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake naheffingsaanslag omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020, waarin het Hof de eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag had bevestigd. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende over het jaar 2010, alsook een beschikking inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij de middelen I en II zijn geslaagd op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:525) tussen dezelfde partijen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een onderzoek in volle omvang.
De Hoge Raad heeft tevens bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan belanghebbende, inclusief het griffierecht van € 265 en een vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 379,50. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, en is aan de zaak gehecht.