ECLI:NL:HR:2022:600
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had eerder een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende over het jaar 2010, waartegen belanghebbende in beroep was gegaan.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen I en II van belanghebbende slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:525) tussen dezelfde partijen. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de overige middelen behoeven geen verdere behandeling. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een onderzoek in volle omvang.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie en heeft hij bepaald dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en is aan de uitspraak van het Hof gehecht.