Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.Eerdere herzieningsaanvraag
3.De aanvraag tot herziening
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
19 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin de aanvrager, geboren in 1956, was veroordeeld voor valsheid in geschrift. De aanvrager had eerder, op 25 januari 2022, een herzieningsaanvraag ingediend die door de Hoge Raad was afgewezen. In de huidige aanvraag werd een beroep gedaan op een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022, waarin een andere verdachte was vrijgesproken van valsheid in geschrift. De aanvrager stelde dat deze vrijspraak relevant was voor zijn eigen veroordeling.
De Hoge Raad overwoog dat de aanvraag tot herziening niet kon slagen op basis van artikel 457 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat er geen sprake was van tegenstrijdige bewezenverklaringen in verschillende uitspraken. De vrijspraak van de andere verdachte was niet relevant voor de herziening van de veroordeling van de aanvrager. Daarnaast kon de aanvraag ook niet slagen op basis van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv, omdat de vrijspraak niet voldeed aan de voorwaarden die in deze bepaling zijn gesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was en wees deze af.