ECLI:NL:HR:2022:36

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
21/04964
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake valsheid in geschrift en de toepassing van artikel 457 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 31 januari 2020 was gewezen. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat M.A.M. Pijnenburg, was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en kreeg een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op een conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, die op 13 april 2021 in een andere strafzaak had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof.

De Hoge Raad heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat voor herziening alleen een met stukken onderbouwd gegeven kan dienen dat bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid. De Hoge Raad oordeelde dat de conclusie van de advocaat-generaal geen gegeven in de zin van dit artikel was, omdat het niet voldeed aan de vereisten voor herziening.

Daarom heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, met de conclusie dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. Dit arrest is gewezen door vice-president V. van den Brink, samen met raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04964 H
Datum25 januari 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2020, nummer 23-002113-19, ingediend door M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor valsheid in geschrift tot een gevangenisstraf van twee maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
De aanvraag beroept zich op een conclusie van 13 april 2021 van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad T.N.B.M. Spronken, in een andere strafzaak, waarin is geconcludeerd tot vernietiging van het in cassatie bestreden arrest van het hof. Een dergelijke conclusie betreft echter - daargelaten de inhoudelijke verschillen tussen de betreffende stafzaken - geen gegeven in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is daarom kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 januari 2022.