2.2.2De strafoplegging is door het hof als volgt gemotiveerd:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden. Verdachte heeft haar toenmalige “schoonouders” (namelijk de moeder en de stiefvader van haar toenmalige partner) geld en goederen afhandig gemaakt, onder andere door zich voor te doen als advocaat en als medewerker van de ABN-AMRO bank.
Door list en bedrog hebben aangevers een totaalbedrag van ruim € 150.000,- naar diverse rekeningnummers overgemaakt, waarna verdachte uiteindelijk over dat geld kon beschikken.
Verdachte heeft het AOW-pensioen van aangevers naar een bankrekening laten overmaken waarover zijzelf vervolgens kon beschikken.
Om de afgifte van geldbedragen te bewerkstelligen, heeft verdachte ook diverse documenten vervalst waaronder een rechtbankvonnis.
Daarmee heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer in dat soort documenten moet kunnen worden gesteld.
Met raffinement en volgens eenzelfde patroon heeft verdachte de oplichtingen uitgevoerd. Door zich voor te doen als advocaat heeft zij het vertrouwen van aangevers gewonnen en hen zover gekregen dat zij hun bankpassen met pincodes en DigiD-code hebben afgegeven. Net als de rechtbank rekent het hof verdachte zwaar aan dat zij zich uitsluitend uit geldelijk gewin heeft schuldig gemaakt aan deze oplichtingen.
Daarnaast heeft verdachte ook persoonlijke eigendommen, te weten juwelen, van aangevers verduisterd. Verder heeft verdachte valsheid in geschrifte gepleegd door twee overeenkomsten te ondertekenen in de naam van haar toenmalige schoonvader en door zijn handtekening op die overeenkomsten te vervalsen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van diens gegevens door op zijn naam contracten af te sluiten. Het geld is door verdachte opgemaakt, waarbij in ieder geval een groot deel van het geld is besteed aan (luxe) goederen en een vakantie.
Verdachte heeft aangevers fors financieel benadeeld en het voor een normaal maatschappelijk en handelsverkeer benodigde vertrouwen schade toegebracht. Door toedoen van verdachte zijn aangevers al het spaargeld kwijt dat zij tijdens hun werkzame leven hadden gespaard. Zij zijn hierdoor berooid en met schulden achtergebleven. Uit hun schriftelijke slachtofferverklaring blijkt bovendien dat aangevers door het optreden van verdachte tot op de dag van vandaag ook ernstige psychische en fysieke klachten ondervinden. Het hof rekent dit verdachte zeer aan, temeer ook omdat verdachte niet heeft blijk gegeven van oprechte spijt over wat zij in het leven van aangevers heeft aangericht.
Bij de strafoplegging houdt het hof verder rekening met het psychologisch rapport, Pro Justitia van 22 maart 2018 opgemaakt door [betrokkene 1], GZ-psycholoog. Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en vermijdende en afhankelijke trekken in de persoonlijkheid. Daarnaast kampt ze met chronische psychosociale problemen zoals werkloosheid, dakloosheid en financiële schulden. Deze problematiek beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen deels ten tijde van het tenlastegelegde. Haar oordeelsvorming is als gevolg hiervan in lichte mate vertroebeld geraakt. Er kan gesteld worden dat deze problematiek van enige invloed is geweest op verdachtes handelen. De tenlastegelegde feiten kunnen verdachte in (licht) verminderde mate worden toegerekend. Het hof neemt, evenals de rechtbank, deze conclusie over.
[betrokkene 1] merkt daarbij op dat de geconstateerde stoornissen verdachte niet zodanig hebben beheerst dat ze geen gedragskeuzes meer had. Verdachte is zich te allen tijde bewust geweest dat haar strafbare handelen ‘niet mocht’ en dat ze alternatieven had om hulp te vragen. [betrokkene 1] geeft voorts aan dat verdachte gebaat is bij ambulante hulpverlening. Vooral op praktisch gebied behoeft zij begeleiding bij het opzetten en stabiel krijgen van een geschikte woonomgeving, inkomen/dagbesteding en financieel beheer. Een vaste contactpersoon met wie ze regelmatig haar praktische zaken kan bespreken en regelen is daarbij wenselijk. Een advies voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader lijkt thans niet geïndiceerd.
Daarnaast slaat het hof acht op het zich in het dossier bevindende reclasseringsadvies van 24 juni 2019 dat is opgemaakt in het kader van een andere strafzaak tegen verdachte. Uit dit advies komt onder meer naar voren dat sinds eind 2017, eerst op vrijwillige basis en vanaf januari 2018 in het kader van reclasseringstoezicht, een netwerk van hulpverlening rondom verdachte is opgezet. Zij heeft een woning gekregen die voor twee jaar op naam van de instantie Onder de Bomen staat, met als voorwaarde dat zij zich wekelijks laat begeleiden in haar praktische zaken en dat ze haar financiën onderbrengt bij een bewindvoerder. Sinds april 2018 is dit gerealiseerd.
Vanaf juli 2018 volgt verdachte intensief behandeling bij de forensische polikliniek Kairos te Nijmegen. Op eigen initiatief heeft verdachte sinds november 2018 betaald werk gevonden. Ook heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport (afloopbericht toezicht) van 23 november 2020, opgemaakt in dezelfde (andere) strafzaak. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat de verdachte de delictanalyse pas na het toezicht heeft afgerond, omdat zij moeite had in te zien dat dit noodzakelijk was om conclusies te trekken over verdere behandeling en risico’s. De bewindvoerder heeft aangegeven de bewindvoering niet te willen voortzetten, omdat verdachte te weinig meewerkt met het geven van openheid. Verdachte lijkt steeds weer uitvluchten te zoeken om informatie achter te houden die de bewindvoerder nodig heeft. Verdachte legt de verantwoordelijkheid steeds weer buiten zichzelf. Verdachte zal zelf initiatief moeten nemen om een andere bewindvoerder te vinden. Voorts heeft verdachte een woning die op haar eigen naam komt te staan. Verdachte heeft haar medewerking aan het toezicht gegeven, maar het recidiverisico blijft onveranderd laag tot middelgroot.
Voorts acht het hof van belang dat uit het afsluitverslag van Onder de Bomen van 31 december 2020 blijkt dat die instantie het uitdrukkelijke advies heeft gegeven om bewindvoering te behouden.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals die door en namens verdachte ter zitting naar voren zijn gebracht. Verdachte krijgt hulp bij haar problemen en probeert haar leven beter, in ieder geval zonder criminele activiteiten en list en bedrog, in te richten. Verdachte heeft ambulante hulpverlening gehad, wat zijn vruchten heeft afgeworpen. Het recidiverisico wordt laag ingeschat. Verdachte heeft haar zaken inmiddels op orde. Zij heeft een zelfstandige woning, staat onder bewind, wil nog een training sociale vaardigheden volgen, heeft de delictanalyse afgerond en heeft intussen betaald werk.
In het nadeel van verdachte heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte is veroordeeld voor ‘telecomfraude’, gepleegd in de periode april 2015 tot en met juni 2016 en daarmee vallend binnen de thans bewezenverklaarde periodes. Hoewel het betreffende arrest pas op 12 juni 2018 onherroepelijk is geworden, heeft het plegen van deze strafbare feiten verdachte er kennelijk niet van weerhouden door te gaan met het plegen van de thans voorliggende bewezenverklaarde feiten. In het voordeel van verdachte houdt het hof rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de redelijke termijn. Als uitgangspunt in een zaak tegen een verdachte die niet is gedetineerd voor het feit waarvoor hij wordt vervolgd, geldt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis of eindarrest binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van zulke omstandigheden is hier niet gebleken.
De tenlastegelegde feiten vallen binnen de periode van 9 september 2013 tot en met 10 juni 2017. Verdachte is op 4 december 2017 aangehouden en in verzekering gesteld. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn op deze datum begint. De rechtbank heeft op 13 januari 2020 vonnis gewezen, twee jaar en ruim een maand na het begin van de redelijke termijn. Het hof zal met deze geringe schending rekening houden bij de strafoplegging.
Alles overwegende komt het hof tot een hogere straf dan de rechtbank. Het hof is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de geraffineerdheid waarmee verdachte te werk is gegaan, de nauwe band met de aangevers en het vertrouwen dat zij in verdachte als vriendin van hun (stief)zoon hebben gesteld, alsmede de lange periode waarin de feiten zijn gepleegd, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, kan de straf niet worden beperkt tot de maximale taakstraf plus een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf omdat dit onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de feiten. Ook acht het hof, anders dan de rechtbank, mede gelet op de hierboven beschreven rapporten, redenen aanwezig om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er mede toe te proberen om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Het hof acht de eis van de officier van justitie in beginsel passend en geboden. Vanwege de geringe schending van de redelijke termijn in eerste aanleg zal het hof een korting toepassen op het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.
Daarnaast verbindt het hof daaraan de bijzondere voorwaarden van verplicht reclasseringscontact en het verplicht inzage geven in financiën en schulden. Het hof ziet aanleiding om een proeftijd van drie jaren op te leggen.
Het onder 8 bewezenverklaarde feit is een overtreding waarvoor het hof een aparte straf moet opleggen. Nu het feit wordt bestraft met een geldboete van de tweede categorie, zal het hof een voorwaardelijke geldboete opleggen van € 2.000,-, te vervangen door dertig dagen hechtenis met een proeftijd van drie jaren.”