Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[de erflater] ,
1.De procedure
- de inleidende dagvaarding van 19 juni 2018 met producties 1 t/m 21;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie met producties 1 t/m 8;
- het tussenvonnis van 10 oktober 2018, waarin een conclusie van partijen is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 t/m 3;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2019 en de daarin genoemde stukken.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
de legitieme portie van [eiser]
“dat thans gemelde verdeling naar volkomen genoegen van de deelgenoten is tot stand gebracht en dat iedere deelgenoot het hem of haar toekomende heeft ontvangen, zodat zij elkaar ter zake van deze verdeling volledig kwiteren en déchargeren”. De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij. Uit deze formulering blijkt weliswaar dat er naar het oordeel van erflater geen financiële “open eindjes” meer waren, maar dat neemt niet weg dat sprake kan zijn geweest van een materiële schenking waarmee rekening moet worden gehouden bij het berekenen van de legitieme portie van [eiser] . Deze procedure gaat immers niet over een vordering van erflater op [eiser] in verband met de bedrijfsovername, maar over de vraag of bij het berekenen van de legitieme portie van [eiser] rekening moet worden gehouden met een voordeel dat hij destijds dankzij erflater heeft genoten.
“voor vele tonnen melkquotum [is] bijgekocht tijdens het bestaan van de maatschap”.Uitgaande van die investering, blijkt ook daaruit dat de boekwaarde van het melkquotum niet in overeenstemming was met de marktwaarde. De omstandigheid dat [eiser] geen voordeel heeft genoten van het melkquotum omdat hij het nooit heeft verhandeld en omdat het inmiddels is afgeschaft, doet aan het voorgaande niet af. Het is weliswaar zuur dat de door [eiser] gestelde investering in het melkquotum door de afschaffing daarvan in rook is opgegaan, maar zoals de rechtbank in 4.23 overwoog, moet naar de situatie per 1 april 1997 worden beoordeeld of sprake is geweest van een gift. Relevant is dus de vraag of erflater op dat moment een hogere prijs voor het melkquotum zou hebben gekregen, wanneer hij het bedrijf niet aan [eiser] zou hebben overgedragen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
mede in verband met het feit dat discussie dreigt te ontstaan of is ontstaan over de waarde van de aan [hem] toebehorende woning”.De rechtbank gaat er dus vanuit dat erflater zich in 1997 bewust is geweest van de bevoordeling van [eiser] (en dat hij al toen heeft gezocht naar manieren om zijn dochters daarvoor te compenseren).
- het “saldo van de nalatenschap” volgens de aangifte erfbelasting moet worden verminderd met de ten onrechte in die aangifte opgenomen vordering op [eiser] in verband met achterstallige rente over lening B van € 5.217,78;
- de legitimaire massa moet (behalve met de gift van erflater aan [eiser] van € 4.234, waarover partijen het eens zijn, zie 4.3 en 4.30) worden verhoogd met de materiële schenking aan [eiser] in het kader van de bedrijfsoverdracht ter hoogte van € 105.000.