ECLI:NL:HR:2022:488

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
21/02679
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en domicilieadres

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], Marokko, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 16 april 2021, nr. 20/186 ANW. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij belanghebbende niet had gekozen voor een domicilieadres in Nederland. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk verzocht om het griffierecht te voldoen, maar belanghebbende heeft hier geen gehoor aan gegeven. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 1 april 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02679
Datum1 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Marokko, (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 16 april 2021, nr. 20/186 ANW [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 8 november 2021, welke brief eveneens per gewone post is verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, verzocht om binnen een termijn van vier weken het bij die brief gevoegde formulier in te vullen en in te dienen. Het formulier is niet binnen die termijn ingediend, waarna de griffier de heffing van griffierecht heeft voortgezet.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 14 december 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 18 januari 2022, welke brief eveneens per gewone post is verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.