ECLI:NL:HR:2022:472

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
21/00007
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. De betrokkene was vrijgesproken van het telen van hennep op de dag van de doorzoeking, maar het hof had geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren dat hij samen met een ander een ander strafbaar feit had begaan, namelijk het telen van hennep in de periode voorafgaand aan 15 april 2015. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten en oordeelt dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor het telen van hennep door de betrokkene. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij de vaststelling van voldoende aanwijzingen voor andere strafbare feiten in ontnemingsprocedures.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00007 P
Datum29 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 22 september 2020, nummer 23-003595-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof dat er “voldoende aanwijzingen” zijn dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het telen van hennep in de periode voorafgaand aan 15 april 2015, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
“De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van heden veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het opzettelijk aanwezig hebben van 128 hennepplanten op 15 april 2015.
(...)
Op woensdag 15 april 2015 werd naar aanleiding van een doorzoeking in de woning van betrokkene een hennepplantage aangetroffen met 128 hennepplanten, verdeeld over twee afzonderlijke kweekruimtes.
Grondslag van het te ontnemen bedrag
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode voorafgaand aan het aantreffen van de kwekerij van 10 oktober 2014 tot 15 april 2015 hennep is gekweekt in de beide slaapkamers van de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam.
Gelet hierop en gelet op de hierna weergegeven indicatoren en constateringen is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene, samen met ten minste een ander, voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde datum, een ander strafbaar feit heeft begaan dan bewezen is verklaard, te weten het telen van hennep in een periode voorafgaand aan 15 april 2015 en dat deze teelt heeft geleid tot in ieder geval twee eerdere oogsten.
Aantal oogsten
De hennepkwekerij bevond zich in twee losstaande ruimtes. In de voorste ruimte A stond een kweektent met 65 planten en in de achterste ruimte B stond een kweektent met 63 planten. Betrokkene is vanaf 17 september 2014 huurder van de woning.
Het hof gaat ervan uit dat in de kwekerij – voor de aangetroffen kweek – twee oogsten zijn gerealiseerd.
Hierbij baseert het hof zich op de volgende feiten en omstandigheden:
- er zijn notities aangetroffen waarop een groeischema was vermeld. Als datum aanvang hennepkweek was 10 oktober 2014 genoteerd. De notities geven een indicatie dat rond 9 december 2014 voor de eerste keer is geoogst;
- gelet op de periode tussen de aanvangsdatum van 10 oktober 2014 en het aantreffen van de planten in tent 1, die ongeveer 8 weken oud waren, is aannemelijk dat in deze tent twee eerdere oogsten hebben plaatsgevonden;
- er is een factuur aangetroffen van een onbekende webshop d.d. 30 oktober 2014 waarop diverse benodigdheden voor het kweken van hennep staan. Het betrof vijverfolie, assimilatielampen van 600 watt, vloerventilator en een dompel pomp. Vermoedelijk werden deze goederen aangeschaft voor de tweede kweektent, in deze hennepkwekerij zijn dergelijke goederen namelijk ook aangetroffen. Gezien de factuurdatum en de datum van het aantreffen van de hennepkwekerij is het aannemelijk dat er twee eerdere oogsten in deze tent hebben plaatsgevonden;
- uit de notities kan worden afgeleid dat in beide kweekruimten niet tegelijkertijd werd geoogst, maar dat daar ongeveer 3 weken verschil tussen zat.
(...)
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het totaal genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door het hof geschat op € 26.699,20 – € 2.266,89 = € 24.432,31.
Verdeling van het voordeel
Over het aantal andere personen die betrokken waren bij de hennepkwekerij en over de omvang van hun werkzaamheden heeft de betrokkene geen verklaring afgelegd. Het dossier bevat hierover evenmin aanwijzingen. Uit de aangetroffen notities volgen voldoende aanwijzingen om aannemelijk te achten dat tenminste één ander bij de hennepkwekerij betrokken was. Nu de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, zal het hof er in het voordeel van de betrokkene van uitgaan dat één andere persoon betrokken was bij de kwekerij. Op basis van een pondspondsgewijze toerekening wordt de helft van het geschatte wederrechtelijk voordeel aan de betrokkene toegerekend. Het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene wordt geschat bedraagt 24.432,31:2 = € 12.216,15.”
2.3.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523 overwogen dat het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten in de zin van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft begaan, binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Tevens behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat andere feiten door hem zijn begaan.
2.3.2
Er is geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsmiddelen moet vermelden waarop de vaststelling berust dat andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, door de betrokkene zijn begaan. Dat doet er niet aan af dat uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan. (Vgl. HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1498.)
2.4
Het hof heeft overwogen dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene samen met één andere persoon een ander strafbaar feit heeft begaan dan in de strafzaak is bewezenverklaard, te weten het telen van hennep in de periode van 10 oktober 2014 tot 15 april 2015. Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene in de betreffende periode met een ander in de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam hennep heeft geteeld. De voldoende aanwijzingen dat de betrokkene dit feit heeft begaan, kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit de door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, zoals onder 2.2 weergegeven. Gelet hierop is het oordeel van het hof ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het eerste cassatiemiddel en van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 maart 2022.