In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een ontslag op staande voet. De werknemer, hierna aangeduid als [de werknemer], heeft tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld. De werknemer was in dienst bij ERIKS B.V., gevestigd te Alkmaar, en heeft het ontslag betwist. De advocaat van de werknemer heeft aanvankelijk K. Teuben en thans J.W.H. van Wijk als vertegenwoordiger. De advocaten van de verweerder, ERIKS B.V., zijn S.F. Sagel en I.L.N. Timp.
De Hoge Raad heeft de klachten van de werknemer over de beschikking van het hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. Dit oordeel is gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering behoeft te geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van de werknemer verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ERIKS B.V. zijn begroot op € 913,17 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff.