Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
=€ 3.943
Verder stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de ter zake van het gebruik voor privédoeleinden verschuldigde omzetbelasting moet worden berekend naar het verlaagde omzetbelastingtarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet in samenhang gelezen met post b.11 van de bij de Wet behorende tabel I (hierna: Tabel I). Op grond van die bepalingen is “het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden” onder het verlaagde tarief gebracht.
Belanghebbende heeft de omzetbelasting die hij is verschuldigd ter zake van het gebruik van de recreatiewoning voor privédoeleinden als volgt berekend:
3.Geding voor het Hof
Bij dit oordeel staat, aldus het Hof, tussen partijen vast dat de door de Inspecteur gehanteerde breuk voor de vaststelling van de uitgaven van de recreatiewoning - zoals hiervoor in 2.4 weergegeven - de juiste is.
4.Beoordeling van de middelen
De hiervoor in 2.2.1 en 2.2.2 weergegeven voorwaarden en bepalingen ter uitvoering van de beheer- en verhuurovereenkomst en de in dat kader gemaakte afspraken tussen belanghebbende en de BV brengen mee dat belanghebbende de recreatiewoning op zodanige wijze aan de BV beschikbaar heeft gesteld dat hij zelf buiten de perioden waarin hij de recreatiewoning daadwerkelijk voor zichzelf en/of zijn gezinsleden beschikbaar heeft gehouden, niet op elk moment naar eigen goeddunken kon beschikken over de recreatiewoning. Vanwege de uit de beheer- en verhuurovereenkomst voortvloeiende, aan het gebruik door belanghebbende klevende beperkingen wat betreft wijze en tijdstip van aanmelden, kon belanghebbende immers niet meteen de recreatiewoning zelf (gaan) gebruiken. Daarom kunnen de perioden van het jaar waarin de recreatiewoning de BV met het oog op verhuur ter beschikking stond maar de recreatiewoning door niemand daadwerkelijk werd gebruikt, niet tegelijkertijd ook worden aangemerkt als perioden waarin de recreatiewoning belanghebbende voor privédoeleinden ter beschikking stond. In dit geval zijn voor de bepaling van de op grond van artikel 4, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet verschuldigde omzetbelasting alleen de nachten waarin belanghebbende de recreatiewoning daadwerkelijk voor zichzelf en/of zijn gezinsleden beschikbaar heeft gehouden, relevant. Het voorgaande betekent ook dat voor de toerekening van de gemaakte uitgaven aan dat privégebruik, een en ander als bedoeld in artikel 8, lid 7, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 5a van het Uitvoeringsbesluit, alleen deze nachten moeten worden afgezet tegen alle nachten van het jaar.
Ervan uitgaande dat belanghebbende in de jaren 2011, 2012 en 2013 de recreatiewoning 73 nachten per jaar voor privédoeleinden heeft gebruikt, moet de door belanghebbende ter zake van dat privégebruik verschuldigde omzetbelasting als volgt worden berekend.