4.14.Belanghebbende heeft deze grief ook aangevoerd in de procedure voor de Rechtbank. De Rechtbank heeft daarover als volgt geoordeeld:
“11. Het HvJ EG heeft in de zaak Seeling (HvJ EG 8 mei 2003, nr. C-269/00, ECLI:EU:C:2003:254) het volgende overwogen:
“48. Naast de bijzondere gevallen die in deze bepaling uitdrukkelijk worden genoemd, dienen de begrippen verpachting en verhuur van onroerende goederen, die volgens punt 44 van het onderhavige arrest een uitzondering op de in de Zesde richtlijn neergelegde algemene BTW-regeling vormen, evenwel strikt te worden uitgelegd (zie reeds aangehaalde arresten Commissie/Ierland, punt 55, en Commissie/Verenigd Koninkrijk, punt 67).
49. De verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn houdt in wezen in dat de eigenaar van een onroerend goed de huurder tegen betaling van huur voor een overeengekomen tijdsduur het recht verleent zijn goed te gebruiken en andere personen daarvan uit te sluiten (zie arrest van 9 oktober 2001, Mirror Group, C-409/98, Jurispr. blz. 1-7175, punt 31, en arrest Cantor Fitzgerald International, C-108/99, Jurispr. blz. 1-7257, punt 21).
50. Het gebruik voorprivé-doeleinden van de belastingplichtige van een woning in een gebouw dat hij volledig in zijn bedrijf heeft opgenomen, voldoet niet aan deze voorwaarden.
51. Dit gebruik wordt immers gekenmerkt door het gebrek aan zowel de betaling van een huurprijs als een werkelijke wilsovereenstemming inzake de duur van het genot en het recht om de woning te gebruiken en andere personen daarvan uit te sluiten.
52. Hieruit volgt dat het gebruik voor privé-doeleinden van de belastingplichtige van een woning in een gebouw dat hij volledig in zijn bedrijf heeft opgenomen, niet onder artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn valt.
53. Het argument dat de Duitse regering put uit het beginsel van de fiscale neutraliteit en uit de herziening van de aftrek overeenkomstig artikel 20 van de Zesde richtlijn verandert hier niets aan.”
12. Uit voornoemd arrest (zie 11.), volgt dat verhuur inhoudt dat de eigenaar de huurder tegen betaling van huur het recht verleent zijn goed te gebruiken, en andere personen daarvan uitsluit. Het gebruik voor privédoeleinden van een woning dat volledig tot het ondernemingsvermogen is gerekend voldoet in beginsel niet aan die voorwaarden en kan dan ook niet gelijk worden gesteld met verhuur. Onweersproken is gesteld dat ook in de situatie van eiser er in geval van eigen gebruik geen sprake is van betaling van een huurprijs, noch van het sluiten van een huurovereenkomst. Reeds gelet hierop is het verlaagde tarief naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet van toepassing op het eigen gebruik. Het beginsel van fiscale neutraliteit ondersteunt dit oordeel. Dit volgt uit het arrest van het HvJ EG in de zaak Puffer (HvJ EG 23 april 2009, nr. C-460-07, ECLI:EU:C:2009:254):
“54 Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat, doordat het privégebruik van een goed dat de belastingplichtige tot zijn bedrijfsvermogen heeft bestemd, wordt gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel, artikel 6, lid 2, eerste alinea, sub a, van de Zesde richtlijn erop is gericht de gelijke behandeling te verzekeren van de belastingplichtige die de btw over de verkrijging of de bouw van dit goed heeft kunnen aftrekken, en de eindverbruiker die de btw betaalt over de aankoop van het goed, door te verhinderen dat eerstgenoemde een ongerechtvaardigd voordeel geniet in vergelijking met laatstgenoemde, en tevens de fiscale neutraliteit te waarborgen door overeenstemming tussen de aftrek van de voorbelasting en de heffing van belasting in een later stadium te verzekeren (zie in die zin arrest Wollny, reeds aangehaald, punten 30-33).”
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het algemene tarief terecht heeft toegepast.”