ECLI:NL:HR:2022:426
Hoge Raad
- Herziening
- Rechtspraak.nl
Herziening van een eerder arrest van de Hoge Raad inzake ontvankelijkheid van het verzoek om herziening en griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek om herziening was ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. Dit verzoek was gericht tegen het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2020, met nummer 20/00923, ECLI:NL:HR:2020:1388. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 26 januari 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht voor het verzoek om herziening en had hiervoor een termijn van vier weken gesteld. De gegevens van PostNL toonden aan dat deze brief op het opgegeven adres was afgeleverd, maar belanghebbende heeft het griffierecht niet voldaan.
De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek om herziening ontvankelijk was. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 20 februari 2022 naar voren heeft gebracht, werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was met betrekking tot het niet betalen van het griffierecht. Op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in samenhang met artikel 29 AWR en artikel 8:119, lid 2, van de Awb, heeft de Hoge Raad het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.