ECLI:NL:HR:2022:426

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
21/01686
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerder arrest van de Hoge Raad inzake ontvankelijkheid van het verzoek om herziening en griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek om herziening was ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. Dit verzoek was gericht tegen het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2020, met nummer 20/00923, ECLI:NL:HR:2020:1388. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 26 januari 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht voor het verzoek om herziening en had hiervoor een termijn van vier weken gesteld. De gegevens van PostNL toonden aan dat deze brief op het opgegeven adres was afgeleverd, maar belanghebbende heeft het griffierecht niet voldaan.

De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek om herziening ontvankelijk was. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 20 februari 2022 naar voren heeft gebracht, werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was met betrekking tot het niet betalen van het griffierecht. Op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in samenhang met artikel 29 AWR en artikel 8:119, lid 2, van de Awb, heeft de Hoge Raad het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01686
Datum25 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het verzoek om herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 11 september 2020, nr. 20/00923, ECLI:NL:HR:2020:1388.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek om herziening

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 januari 2022 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ter zake van het verzoek om herziening en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 20 februari 2022 heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende met betrekking tot het niet voldaan zijn van het griffierecht niet in verzuim is geweest.
Het verzoek om herziening moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in samenhang gelezen met artikel 29 AWR en artikel 8:119, lid 2, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.