ECLI:NL:HR:2022:425
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De achtergrond van de zaak gaat terug naar een arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2019, waarin de uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor verdere behandeling.
De Rechtbank heeft vervolgens de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Deze uitspraak werd door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigd. Tegen deze bevestiging heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.