ECLI:NL:HR:2022:425

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
21/01597
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De achtergrond van de zaak gaat terug naar een arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2019, waarin de uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor verdere behandeling.

De Rechtbank heeft vervolgens de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Deze uitspraak werd door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigd. Tegen deze bevestiging heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01597
Datum25 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 februari 2021, nr. 19/00548, betreffende een verzoek om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak.

1.Het eerste geding in cassatie en de loop van het geding daarna

1.1
Bij arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2019, nr. 17/06102 [1] , is vernietigd de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, nr. AWB 17/3177, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van die rechtbank, met verwijzing van het geding naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
1.2
De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.3
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.