Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
22 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 1 oktober 2020 was gewezen. De zaak betreft een ambtenaar die beschuldigd werd van ontucht met een persoon aan wie hij zijn waakzaamheid had toevertrouwd, zoals omschreven in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1971, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat W.H. Jebbink uit Amsterdam cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, en heeft daarbij verwezen naar een eerder arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken, ECLI:NL:HR:2022:413. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het niet nodig was om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.