ECLI:NL:HR:2022:410

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
21/02006
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en bewijsvoering in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 17 augustus 2019 in Sittard. De Hoge Raad beoordeelde of het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte bekend was gemaakt. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over de vereisten voor bewezenverklaring van een overtreding van artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof had vastgesteld dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was, maar de Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsvoering niet kon worden afgeleid dat het besluit van het CBR aan de verdachte was bekendgemaakt. De verklaring van de verdachte dat hij zijn rijbewijs in 2002 kwijt was geraakt, deed hier niet aan af.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02006
Datum22 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 mei 2021, nummer 20-000015-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde en klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte is verzonden of anderszins op geschikte wijze bekend is gemaakt.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 17 augustus 2019 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Vrangendael, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Basisteam Westelijke Mijnstreek, registratienummer PL2441 - 2019129573, op ambtseed opgemaakt en gesloten d.d. 12 september 2019, door [verbalisant] , hoofdagent van politie, pagina 1 tot en met 35, hierna te noemen politiedossier.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte de ten laste gelegde feiten tegenover de politie heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, wordt volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 augustus 2019 (pagina 3-5 van het politiedossier), inhoudende de aangifte van [slachtoffer] .
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 augustus 2019 (pagina 6-7 van het politiedossier), inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1] .
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 augustus 2019 (pagina 8-9 van het politiedossier), inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2] .
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2019 (pagina 14-17 van het politiedossier), inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een uitdraai uit het CBR-register betreffende de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte (gevoegd als bijlage bij een e-mailbericht van [betrokkene 1] , medewerker van het arrondissementsparket Limburg, d.d. 4 februari 2020, gericht aan [betrokkene 2] , parketsecretaris bij het Openbaar Ministerie Regio Limburg).”
2.2.3
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich onder meer de volgende stukken die door het hof als bewijsmiddel 4 en 5 zijn gebruikt.
- Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 25 augustus 2019 (bewijsmiddel 4). Dit houdt op de pagina’s 14-17 onder meer het volgende in:
“V: Ben je in het bezit van een rijbewijs?
A: Nee, daar ben ik mee bezig, vanaf januari. Niet met rijlessen, maar ik heb contact met het CBR om mijn rijbewijs terug te krijgen. In 2002 ben ik mijn rijbewijs kwijt geraakt en al die tijd heb ik zonder vaste woon of verblijfplaats geleefd, dus daarom heb ik het nooit kunnen regelen.”
- Een uitdraai uit het register van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) betreffende de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte (bewijsmiddel 5). Deze uitdraai houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatieberoep van belang, in:
“Ongeldigheid datum 14-10-2002 Code geschiktheid – n Feitelijke inleverdatum 11-03-2003 (...)
Categorie Datum ongeldig (...) Soort
B 21-10-2002 O.”
2.3
Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, zal uit de bewijsvoering allereerst moeten blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het desbetreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het CBR aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en op welke wijze verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. (Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146.)
2.4
Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte aan de verdachte is bekendgemaakt en op het moment van het tenlastegelegde van kracht was. Daaraan doet niet af de verklaring van de verdachte dat hij in 2002 zijn rijbewijs is ‘kwijt geraakt’.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 maart 2022.