Uitspraak
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te Helmond,
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een kind. De moeder verzocht om cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 19 augustus 2021 was gegeven. De zaak betreft een machtiging tot uithuisplaatsing van het kind, zoals geregeld in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek, en een verzoek tot deskundigenonderzoek op basis van artikel 810a lid 2 van de Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De moeder was van mening dat de beschikking van het hof onterecht was en heeft haar bezwaren in cassatie naar voren gebracht.
De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Advocaat-Generaal T. Hartlief had eerder geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de moeder verworpen, waarmee de beschikking van het gerechtshof in stand bleef. Deze uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk in zaken die betrekking hebben op uithuisplaatsingen en de rol van deskundigen in dergelijke procedures.