ECLI:NL:HR:2022:391
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 mei 2021, nr. 18/7899 V. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 26 november 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief was afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan. Vervolgens heeft de griffier op 29 december 2021 belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 26 januari 2022, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. De brief die op 7 maart 2022 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten. Hierdoor moest het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.