ECLI:NL:HR:2022:383
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [X], die gewoond hebben te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep is ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juni 2020, nummer 18/00619, die op zijn beurt betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 17/1729). De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, die aan de belanghebbenden was opgelegd.
De belanghebbenden, vertegenwoordigd door A.W.M. Willems, hebben verschillende middelen voorgesteld in hun cassatieberoep. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door de belanghebbenden, heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de voorgestelde middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 18 maart 2022 door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.