Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
15 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 maart 2021. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van het medeplegen van diefstal van een mobiele telefoon, zoals omschreven in artikel 311.1.4 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen uit Breda. In de schriftelijke verdediging heeft de advocaat een cassatiemiddel voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.