Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
Bij wijziging binnen de herzieningstermijn van (geheel of gedeeltelijk) gebruik voor belaste doeleinden van een onroerende zaak naar (geheel of gedeeltelijk) gebruik voor doeleinden waarvoor geen recht op aftrek bestaat, leidt toepassing van artikel 13 en/of artikel 13a van de Uitvoeringsbeschikking tot de vaststelling dat een deel van de oorspronkelijk in aftrek gebrachte belasting ten onrechte in aftrek is gebracht op verschuldigde omzetbelasting dan wel dat die aftrek ten onrechte, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek, tot een teruggaaf van omzetbelasting heeft geleid. In de artikelen 13 en 13a van de Uitvoeringsbeschikking is bepaald dat en bij welke aangifte deze herziening plaatsvindt. Deze herziening resulteert erin dat (i) indien de verschuldigde omzetbelasting de eerder in aftrek gebrachte omzetbelasting overtrof, per saldo alsnog een hoger bedrag aan verschuldigde belasting in de zin van artikel 14 van de Wet is verschuldigd, dan wel (ii) indien de eerder in aftrek gebrachte omzetbelasting de verschuldigde omzetbelasting overtrof en met toepassing van artikel 17 van de Wet het meerdere op verzoek aan de ondernemer is terugbetaald, die terugbetaling geheel of gedeeltelijk ten onrechte is gedaan.
Op grond van artikel 6, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking wordt het voldoen aan de voorwaarde van belast gebruik beoordeeld aan de hand van het gebruik door de afnemer in het boekjaar van de levering en het boekjaar dat daarop volgt (hierna: de referentieperiode). Pas wanneer de afnemer de onroerende zaak gedurende de referentieperiode onafgebroken heeft gebruikt voor doeleinden waarvoor een (nagenoeg) volledig recht op aftrek bestaat, is voldaan aan de voorwaarde van belast gebruik. Dat betekent dat uiteindelijk pas bij het verstrijken van de referentieperiode kan worden vastgesteld dat aan die voorwaarde is voldaan.
De omstandigheid dat de ondernemer ten tijde van de levering van de onroerende zaak en gedurende de referentieperiode ervan is uitgegaan en redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat zijn afnemer zou voldoen aan de voorwaarde van belast gebruik, maakt dat niet anders.
Anders dan het middel voor het overige betoogt, volgt uit de artikelen 250 en 252 van BTW-richtlijn 2006 niet dat betaling van btw als gevolg van een herziening van in een eerder tijdvak te veel in aftrek gebrachte btw (artikelen 184 en 185 van BTW-richtlijn 2006) op aangifte moet geschieden over het tijdvak waarin wordt vastgesteld dat in dat eerdere tijdvak te veel btw in aftrek is gebracht. Het middel voor het overige faalt.