In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat C. Reijntjes-Wendenburg, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, die op 11 oktober 2021 een zorgmachtiging had verleend voor het toedienen van vocht, voeding en medicatie. De officier van justitie had geen verweerschrift ingediend en de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het toedienen van vocht, voeding en medicatie als geheel in de wet is opgenomen als verplichte zorg. De Hoge Raad benadrukte dat indien de betrokkene een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen een vorm van verplichte zorg, de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie kan specificeren of beperken. Dit betekent dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om de zorgmachtiging te beperken tot wat noodzakelijk is, in plaats van deze als geheel toe te wijzen.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Gelderland en wees de zaak terug voor verdere behandeling en beslissing. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met de specificatie van verplichte zorg in het kader van de Wvggz, en dat de rechten van de betrokkene in acht moeten worden genomen.