Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
22 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 11 februari 2020 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1989, had beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling voor het rijden zonder rijbewijs, zoals geregeld in artikel 107.1 van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat van de verdachte, M.T. de Vaal, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin hij de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het hof te vernietigen.
De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn geformuleerd, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.