Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
22 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 oktober 2020. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van doodslag, waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen door een spanband om de nek te bevestigen en deze met kracht aan te trekken. De verdachte heeft in cassatie verschillende middelen ingediend, die door de advocaat J.J.J. van Rijsbergen zijn voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ingediende klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom de klachten niet gegrond zijn, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.