ECLI:NL:HR:2022:197
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking
In deze zaak heeft belanghebbende, een belastingplichtige, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 januari 2020. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Daarnaast was er een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente aan belanghebbende opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft een verweerschrift ingediend tegen de klachten van belanghebbende.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vereist onder artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 18 februari 2022 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.