Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Enschede,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eisers] tegen de Woningstichting De Woonplaats. De zaak betreft een huurovereenkomst en de onrechtmatige ontruiming van twee panden te Winterswijk, waar [eisers 2 en 3] een horecaonderneming dreven. De ontruiming vond plaats op basis van een vonnis van de kantonrechter, maar dit vonnis werd later door het gerechtshof vernietigd, waarbij De Woonplaats werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade door [eisers 2 en 3].
De Hoge Raad oordeelt dat [eisers 2 en 3] onvoldoende hebben aangetoond dat de afgevoerde zaken bij de ontruiming daadwerkelijk aanwezig waren en dat deze een financiële waarde vertegenwoordigden. Het hof had terecht vastgesteld dat de stelplicht en bewijslast bij [eisers 2 en 3] lagen, en dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun vordering te onderbouwen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van [eisers] komen.
De uitspraak benadrukt de rol van de huurder in het bewijzen van schade en de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing van vorderingen in het kader van ontruimingen.