ECLI:NL:HR:2022:1941

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21/02706
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatige ontruiming en stelplicht van de huurder

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eisers] tegen de Woningstichting De Woonplaats. De zaak betreft een huurovereenkomst en de onrechtmatige ontruiming van twee panden te Winterswijk, waar [eisers 2 en 3] een horecaonderneming dreven. De ontruiming vond plaats op basis van een vonnis van de kantonrechter, maar dit vonnis werd later door het gerechtshof vernietigd, waarbij De Woonplaats werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade door [eisers 2 en 3].

De Hoge Raad oordeelt dat [eisers 2 en 3] onvoldoende hebben aangetoond dat de afgevoerde zaken bij de ontruiming daadwerkelijk aanwezig waren en dat deze een financiële waarde vertegenwoordigden. Het hof had terecht vastgesteld dat de stelplicht en bewijslast bij [eisers 2 en 3] lagen, en dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun vordering te onderbouwen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van [eisers] komen.

De uitspraak benadrukt de rol van de huurder in het bewijzen van schade en de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing van vorderingen in het kader van ontruimingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/02706
Datum23 december 2022
ARREST
In de zaak van
1. [eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: [eisers] en eisers onder 2 en 3 gezamenlijk: [eisers 2 en 3],
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
WONINGSTICHTING DE WOONPLAATS,
gevestigd te Enschede,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: De Woonplaats,
advocaat: D.M. de Knijff.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 5504501 CV EXPL 16-6811 van de kantonrechter te Zutphen van 8 februari 2017 en 11 oktober 2017;
de arresten in de zaak 200.238.772 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2019, 17 maart 2020 en 30 maart 2021.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof van 30 maart 2021 beroep in cassatie ingesteld.
De Woonplaats heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor De Woonplaats toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Het gaat in deze zaak onder meer om schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatige ontruiming.
2.2
Voor de feiten wordt verwezen naar het bestreden arrest onder 2.1 - 2.23. Van belang in cassatie is het volgende.
(i) [eisers 2 en 3] waren huurder van twee panden te Winterswijk (verder: het gehuurde). In het gehuurde was op de begane grond een horecacomplex aanwezig waarin zij een horecaonderneming dreven.
(ii) Op 2 augustus 2002 is de volledige inventaris van de horecaonderneming executoriaal verkocht.
(iii) In 2004 is begonnen met verbouwingswerkzaamheden in het horecagedeelte.
(iv) Op 25 augustus 2004 is er een gecoördineerde handhavingsactie geweest in het gehuurde. De Ontvanger van de Belastingdienst heeft toen beslag gelegd op de inventaris in het horecacomplex. De in beslag genomen inventaris is op 30 september 2004 verkocht.
(v) De Woonplaats is op 1 maart 2005 eigenares van het gehuurde geworden. Op 4 maart 2005 heeft zij het gehuurde ontoegankelijk gemaakt door deur- en raamopeningen dicht te timmeren.
(vi) Op 27 mei 2005 heeft de Brandweer een onderzoek ingesteld in het gehuurde. In de rapportage daarvan is onder meer vermeld wat er in het horecagedeelte nog moet gebeuren op het gebied van brandveiligheid.
(vii) De Woonplaats heeft op 13 november 2006 op grond van een vonnis van de kantonrechter het gehuurde laten ontruimen. De panden zijn daarna gesloopt.
(viii) Ten tijde van de sloop was de exploitatie van de horecaonderneming nog niet hervat.
(ix) Het hiervoor in (vii) vermelde vonnis van de kantonrechter is op 28 juli 2009 door het gerechtshof te Arnhem vernietigd. De Woonplaats is daarbij veroordeeld tot het vergoeden van de schade die [eisers 2 en 3] hebben geleden doordat De Woonplaats hun huurrecht niet heeft geëerbiedigd.
2.3
[eisers 2 en 3] hebben in hoger beroep onder meer vergoeding gevorderd van € 100.000,-- aan waarde van zaken die bij de ontruiming zijn afgevoerd en later vernietigd. Het hof heeft deze vordering afgewezen. Het heeft daartoe overwogen:
“4.28 Het hof vindt echter dat [eisers 2 en 3] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat deze zaken er daadwerkelijk waren en dat deze de door [eisers 2 en 3] genoemde waarde zouden vertegenwoordigen. Zo valt niet te verifiëren wat de bars, de toonbank, de geluidspanelen, de lambrisering en de overige inventaris (indien al aanwezig) gekost hebben en wat er op is afgeschreven. In dit verband speelt een rol dat er geen boekhouding is, waaruit bijvoorbeeld de waarde van die inventaris op de balans zou kunnen blijken. Zoals hiervoor (…) overwogen, had het op de weg van [eisers 2 en 3] gelegen om de administratie tijdig veilig te stellen, terwijl het hof niet inziet waarom deze administratie niet meer via de boekhouder opgevraagd had kunnen worden. In het nadeel van [eisers 2 en 3] werkt ook dat er wel een opdracht zou zijn gegeven tot het uitvoeren van een geluidsmeting, maar dat de resultaten daarvan en de eventuele ondernomen vervolgstappen, ook bij het bureau dat deze geluidsmeting zou hebben uitgevoerd, niet meer te achterhalen zijn. Daardoor kan de gestelde investering in geluidspanelen ook niet gecontroleerd worden. Vanwege het gebrek aan een deugdelijke onderbouwing, komt het hof dan ook niet aan toewijzing van deze vordering toe.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 4 van het middel is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot vergoeding van de waarde van afgevoerde en vernietigde zaken. Volgens het onderdeel geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting omdat het bij een ontruiming op de weg van degene die laat ontruimen ligt te stellen en bewijzen welke zaken na de ontruiming in bewaring zijn gegeven en dat die zaken kennelijk waardeloos waren of dat [eisers 2 en 3] daarvan afstand hadden gedaan. Bovendien hebben [eisers 2 en 3] – uitgaande van de stelplicht van De Woonplaats – voldoende gemotiveerd onderbouwd dat de zaken er daadwerkelijk waren en de gestelde waarde vertegenwoordigden, en dat zij de kosten verbonden aan het ophalen van de inventaris niet konden betalen. Voor zover De Woonplaats de omvang en de waarde van de zaken (in het licht van voornoemd uitgangspunt) onvoldoende kon onderbouwen, had het hof de schade behoren te schatten, zo besluit het onderdeel.
3.2
Het oordeel van het hof moet in het licht van het partijdebat en de vastgestelde feiten aldus worden begrepen, dat wel is komen vast te staan dat bij de ontruiming aan [eisers 2 en 3] toebehorende zaken zijn afgevoerd, maar dat [eisers 2 en 3] onvoldoende hebben onderbouwd dat het daarbij ging om zaken die financiële waarde hadden. Daarbij heeft het hof terecht tot uitgangspunt genomen dat stelplicht en bewijslast van het bestaan van schade volgens art. 150 Rv op [eisers 2 en 3] rusten. Het aldus begrepen oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Omdat het hof oordeelde dat [eisers 2 en 3] onvoldoende hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden, behoefde het hof niet over te gaan tot het schatten van schade. De klachten van onderdeel 4 kunnen niet tot cassatie leiden.
3.3
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Woonplaats begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
23 december 2022.