Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van een crisismaatregel die door de burgemeester van Hilversum was opgelegd aan betrokkene. De burgemeester had op 17 april 2022 een crisismaatregel genomen op basis van artikel 7:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die niet was gehoord, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel op grond van artikel 7:6 Wvggz. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een schadevergoeding toe aan betrokkene.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de burgemeester ook zonder het horen van betrokkene tot de crisismaatregel had kunnen besluiten. De niet-naleving van de hoorplicht tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen de crisismaatregel gegrond. Dit betekent dat de burgemeester niet op rechtmatige wijze de crisismaatregel had kunnen opleggen zonder betrokkene te horen, wat essentieel is voor de zorgvuldigheid van de beslissing.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in het kader van de Wvggz en de noodzaak voor de burgemeester om alle inspanningen te leveren om de betrokkene te horen voordat een crisismaatregel wordt opgelegd. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat de bescherming van de rechten van de betrokkene voorop staat in de besluitvorming rondom crisismaatregelen.