ECLI:NL:HR:2022:1932

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22/03090
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht en rechtmatigheid van crisismaatregel onder Wvggz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van een crisismaatregel die door de burgemeester van Hilversum was opgelegd aan betrokkene. De burgemeester had op 17 april 2022 een crisismaatregel genomen op basis van artikel 7:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die niet was gehoord, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel op grond van artikel 7:6 Wvggz. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een schadevergoeding toe aan betrokkene.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de burgemeester ook zonder het horen van betrokkene tot de crisismaatregel had kunnen besluiten. De niet-naleving van de hoorplicht tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen de crisismaatregel gegrond. Dit betekent dat de burgemeester niet op rechtmatige wijze de crisismaatregel had kunnen opleggen zonder betrokkene te horen, wat essentieel is voor de zorgvuldigheid van de beslissing.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in het kader van de Wvggz en de noodzaak voor de burgemeester om alle inspanningen te leveren om de betrokkene te horen voordat een crisismaatregel wordt opgelegd. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat de bescherming van de rechten van de betrokkene voorop staat in de besluitvorming rondom crisismaatregelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/03090
Datum23 december 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE HILVERSUM,
zetelende te Hilversum,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de burgemeester,
niet verschenen.

1.Procesverloop in cassatie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/538117 / FZ RK 22-290 van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De burgemeester heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022 en tot afdoening als in de conclusie onder 3.7 vermeld.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Op 17 april 2022 heeft de burgemeester op grond van art. 7:1 Wvggz ten aanzien van betrokkene een crisismaatregel genomen.
2.2
Betrokkene heeft op de voet van art. 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen de crisismaatregel. Daarnaast heeft hij de rechtbank verzocht hem op de voet van art. 10:12 Wvggz schadevergoeding toe te kennen.
2.3
De rechtbank heeft het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 75,-- als schadevergoeding aan betrokkene. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“Vaststaat dat betrokkene niet is gehoord. In het hoorverslag is daarover opgenomen dat er drie pogingen zijn gedaan om betrokkene te horen. Bij de derde poging heeft de zus van betrokkene opgenomen en aangegeven dat betrokkene reeds is opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het op dat moment op de weg van de hoorservice had gelegen om de zus te vragen in welke instelling betrokkene was opgenomen, vervolgens de instelling te bellen en te proberen daar alsnog in contact te komen met betrokkene om hem te horen. Dat horen had dan eventueel nog via een psychiater kunnen plaatsvinden, niet zijnde de psychiater die betrokkene kort daarvoor had onderzocht. (…)
Dat de hoorservice geen telefoonnummers van de instellingen heeft, bevreemdt de rechtbank. Er worden immers ook wel crisismaatregelen afgegeven voor personen die al op vrijwillige basis in een instelling verblijven. De instelling waar betrokkene naartoe was overgebracht is ook geen kleine instelling waarvan het telefoonnummer moeilijk te achterhalen zou zijn. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht is geschonden doordat de inspanningsverplichting om betrokkene te horen onvoldoende is nageleefd.
Dat leidt er echter niet automatisch toe dat daarmee de rechtmatigheid van de crisismaatregel wordt aangetast.
Op grond van artikel 7:6 Wvggz kan een betrokkene beroep tegen een crisismaatregel instellen en de rechter om een oordeel vragen over de rechtmatigheid van de beslissing van de burgemeester. De rechterlijke toetsing die na afloop van de crisismaatregel plaatsvindt, nadat een verzoek is gedaan tot voortzetting van de crisismaatregel, biedt namelijk niet de beoogde rechtsbescherming van betrokkene.
Getoetst moet dus worden of de crisismaatregel rechtmatig is genomen.
Het telefonisch horen van een betrokkene dient er toe dat de beslissing zorgvuldig wordt genomen. Door de betrokkene voorafgaand aan die beslissing te horen, kan de betrokkene zijn visie geven en kan ook [de] burgemeester zelf zich een oordeel vormen over de noodzaak en de bereidheid van een betrokkene om opgenomen te worden.
Aangezien het om een crisismaatregel gaat en gelet op de criteria waaraan voldaan moet zijn voor zo’n maatregel, zal het niet steeds eenvoudig zijn om een betrokkene goed te horen. Daarom geldt er een inspanningsverplichting.
Uit het dossier van de voortzetting crisismaatregel, met name het zich daarin bevindende Informatierapport Wvggz, blijkt dat rapporteurs een melding kregen over betrokkene. Ter plaatse constateerden zij dat hij op hen ‘zeer nerveus en verward’ overkwam, ‘hij stond te trillen en had wijd opengesperde ogen met kleine pupillen’. Betrokkene wilde weg naar Amsterdam en vond dat degenen die hem daarvan weerhielden ‘gek’ geworden waren. Rapporteurs hebben vervolgens de crisisdienst gebeld. Daarop is de psychiater gekomen die betrokkene heeft onderzocht. Daarvan is een summiere medische verklaring opgemaakt. Daaruit blijkt dat betrokkene ‘met praten (…) niet goed uit zijn woorden’ kwam en dat hij ‘met dubbele tong’ praatte.
Op grond van het verweerschrift en de overige stukken is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester op grond van alle feiten en omstandigheden redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten. Ook kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het horen van betrokkene de burgemeester niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Dat betekent dat de crisismaatregel ook zou zijn verstrekt als betrokkene wel was gehoord.
Dat de inspanningsverplichting om betrokkene te horen daarbij onvoldoende is nageleefd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarmee moet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een rechtmatig besluit.
De rechtbank verwerpt de beroepsgrond. De rechtbank zal derhalve het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond verklaren.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester ook zonder betrokkene te horen, op grond van alle feiten en omstandigheden, tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten. Immers, de niet-naleving van de hoorplicht tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan, aldus de klacht.
3.2
Gegeven de in cassatie onbestreden vaststelling van de rechtbank dat de hoorplicht is geschonden, voert het middel terecht aan dat de rechtbank niet kon oordelen dat sprake is geweest van een rechtmatig besluit op de grond dat de burgemeester redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten en dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het horen van betrokkene de burgemeester niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Het verzuim om de hoorplicht van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz na te leven, tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan. De bestreden beschikking kan voor zover daarin het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond is verklaard, niet in stand blijven.
3.3
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover daarin het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond is verklaard, en dat beroep alsnog gegrond te verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022, voor zover daarin het beroep tegen de crisismaatregel van 17 april 2022 ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 17 april 2022 gegrond.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
23 december 2022.