Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
de beschikking in de zaak C/17/178901/HA RK 21/39 van de rechtbank Noord-Nederland van 20 oktober 2021.
2.Uitgangspunten en feiten
Bij de beoordeling van het beroep staat ter toetsing of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dus of de uitvoeringscommissie bij het opstellen van het ruilplan zich heeft gehouden aan de ter zake geldende regels en uitgangspunten en of de uitvoeringscommissie in redelijkheid heeft kunnen komen tot de afweging die zij bij het ruilplanbesluit heeft gemaakt. Bij de beslissing van de uitvoeringscommissie gaat het niet om een strak ingekaderde en aan kwantificeerbare criteria gebonden taakopdracht maar om een bevoegdheid van de uitvoeringscommissie om aan de hand van de doelstellingen, uitgangspunten en regels van de herverkaveling te komen tot een zo evenwichtig mogelijk resultaat. De toetsing van de rechtbank kan daarom niet anders zijn dan een terughoudende. Voor zover een rechthebbende meent dat de uitvoeringscommissie hierin tekort is geschoten, vergt zodanig standpunt een adequate onderbouwing.” De rechtbank maakt deze overweging tot de hare en voegt daar het nog volgende aan toe. Het gaat bij de beoordeling van een ruilplan om een objectieve vergelijking van de verkaveling bij de inbreng en de toedeling volgens het vastgestelde ruilplan, waarbij van een verslechtering geen sprake mag zijn. Een vergelijking met anderen die een mogelijk gunstiger toedeling hebben gekregen is daarbij geen beoordelingscriterium.
3.Beoordeling van het middel
Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een ruilplan is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (art. 64 lid 1 Wilg). Gedeputeerde staten moeten de eigenaren en gebruikers door middel van hoorzittingen in de gelegenheid stellen om hun wensen ten aanzien van het plan van toedeling kenbaar te maken (art. 64 lid 2 in verbinding met art. 66 Wilg). Daarna stellen gedeputeerde staten het ruilplan vast, waarbij zij de naar voren gebrachte zienswijzen betrekken. De wijze waarop gedeputeerde staten hieraan invulling geven, wordt volgens de memorie van toelichting bij de Wilg [2] aan hun oordeel overgelaten.
Art. 15 lid 1 Bilg bepaalt nader dat de toedeling van kavels zodanig plaatsvindt dat een doelmatig gebruik wordt bevorderd. Art. 15 lid 2 Bilg bepaalt vervolgens dat toedeling geschiedt met inachtneming van de in die bepaling genoemde rangorde.
Blijkens de nota van toelichting bij de Bilg is uitgangspunt voor het ruilplan een doelmatige herverkaveling en staat in het plan van toedeling het doelmatig gebruik van de kavels voorop. [3] De rangorde in art. 15 lid 2 Bilg is opgenomen met het oog op een goede verkaveling, die doorgaans meer gediend is met kavelconcentratie dan met een verkorting van de afstand tussen de veldkavels en de bedrijfskavel. [4]
De klacht gaat uit van een andere rechtsopvatting en faalt derhalve.
Uit de weergave door de rechtbank van het standpunt van [de eiser] volgt dat zijn beroep onder meer ertoe strekt dat het ruilplan ten aanzien van zijn buren [buur 1] en [buur 2] wordt gewijzigd. Uit art. 70 lid 1 Wilg volgt dat de rechtbank daarom ook deze belanghebbenden had moeten oproepen. Dit heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten.
4.Beslissing
23 december 2022.