ECLI:NL:HR:2022:1915
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in cassatie na intrekking van beroep tegen aanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 juli 2020, met nummer BK-19/00646. Dit beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, alsook de beschikking inzake heffingsrente. Belanghebbende heeft het cassatieberoep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten op basis van artikel 8:75a, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend waarin hij aangeeft dat belanghebbende in aanmerking komt voor een forfaitaire vergoeding van de proceskosten.
De Hoge Raad heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de Inspecteur veroordeeld zal worden in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het geding voor het Hof, het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar. De Hoge Raad heeft echter geen aanleiding gezien om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten in cassatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.305.
Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar gemaakt op 23 december 2022.