Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
20 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 20 februari 2019 werd gewezen. De verdachte was veroordeeld voor een snelheidsovertreding en had hoger beroep ingesteld, maar werd niet-ontvankelijk verklaard door het hof. De Hoge Raad behandelt de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden na de bij verstek gewezen uitspraak van het hof. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de schriftuur geen klachten bevat over de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep. Hierdoor is er geen grond voor vernietiging van het oordeel van het hof. De klacht dat er bij de betekening van de verstekmededeling niet de nodige voortvarendheid is betracht, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het gerechtshof.