ECLI:NL:HR:2022:1906

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
21/02586
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep na snelheidsovertreding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 20 februari 2019 werd gewezen. De verdachte was veroordeeld voor een snelheidsovertreding en had hoger beroep ingesteld, maar werd niet-ontvankelijk verklaard door het hof. De Hoge Raad behandelt de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden na de bij verstek gewezen uitspraak van het hof. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de schriftuur geen klachten bevat over de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep. Hierdoor is er geen grond voor vernietiging van het oordeel van het hof. De klacht dat er bij de betekening van de verstekmededeling niet de nodige voortvarendheid is betracht, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het gerechtshof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02586
Datum20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 februari 2019, nummer 23-003043-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat na de bij verstek gewezen uitspraak van het hof de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
2.2
Nu de schriftuur geen klachten bevat ten aanzien van de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep en de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop dat oordeel ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, kan de klacht dat na het wijzen van het arrest van het hof bij de betekening van de verstekmededeling niet de nodige voortvarendheid is betracht niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, zodat het cassatiemiddel tevergeefs is voorgesteld (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5711).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2022.