ECLI:NL:HR:2022:1886
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2021. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. De navorderingsaanslag was eerder door de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 19/1311) behandeld, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof.
Belanghebbende werd vertegenwoordigd door de advocaten A.M.E. Nuyens en D.J.E. de Kruif. De Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P]. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was gekomen, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.