Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2022 uitspraak gedaan over de ingangsdatum van een machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf onder de Wet zorg en dwang (Wzd). Betrokkene, die zich op dat moment in voorlopige hechtenis bevond, had een verzoek ingediend voor een machtiging tot opname en verblijf. De rechtbank Den Haag had op 28 april 2022 een machtiging verleend, maar deze ging in vanaf het moment dat betrokkene zou worden opgenomen in een Wzd-instelling. De Hoge Raad oordeelde dat deze bepaling in strijd was met artikel 39 lid 7 Wzd, dat bepaalt dat een machtiging niet meer ten uitvoer kan worden gelegd wanneer meer dan vier weken na de dagtekening zijn verstreken. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat, hoewel het verlenen van een machtiging onder de opschortende voorwaarde van schorsing van de voorlopige hechtenis toelaatbaar is, de machtiging niet meer ten uitvoer kan worden gelegd na de genoemde termijn. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover deze bepaalde dat de machtiging ingaat op het moment van opname in een Wzd-instelling, en niet eerder.