ECLI:NL:HR:2022:1858

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/01122
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van deelneming aan terroristische organisatie en voorbereiden van terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van deelneming aan de terroristische organisatie Ahrar al-Sham en het voorbereiden van terroristische misdrijven in Syrië tussen 1 juli 2013 en 31 december 2014. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van de deelneming aan de organisatie bevestigd, waarbij het hof had vastgesteld dat Ahrar al-Sham een radicaal-islamitische beweging was die zich richtte op het plegen van terroristische misdrijven, waaronder moord en brandstichting, met een terroristisch oogmerk. Het hof concludeerde dat de organisatie geen afstand had genomen van haar sektarische geweld en dat zij verantwoordelijk was voor ernstige misdrijven tegen de Alawitische en sjiitische bevolkingsgroepen in Syrië. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring en de redelijke termijn in cassatie beoordeeld. Hoewel de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf heeft verminderd, heeft zij het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij terroristische organisaties en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01122
Datum13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 februari 2021, nummer 22-001250-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouw T.M.D. Buruma heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de organisatie Ahrar al-Sham ‘tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven’.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging – voor zover in cassatie van belang – bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2014 in Syrië heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie Ahrar al-Sham, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
“7. Een geschrift, zijnde een rapportage d.d. 5 oktober 2018 opgemaakt door dr. J. Jolen. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Onderwerp: A. Beantwoording vragen zijdens de verdediging Chatrioui 960089-16
B. Beantwoording vragen zijdens de Officier van Justitie.
C. Beantwoording vraag zijdens de verdediging [verdachte] 960114-16
Rapporteur: dr. J. Jolen, Midden-Oostendeskundige, Dienst Landelijke Recherche, Team Expertise en Wetenschap
Datum: 05.10.2018
II. Ahrar al-Sham
A. Doelstellingen
In augustus 2012 worden leden van de Kata’ib Ahrar al-Sham brigades, later omgedoopt in Harakat Ahrar al-Sham al-Islamiyya, omschreven als jihadi-salafisten, die de strijd tegen de Syrische president Assad als een religieuze oorlog zien. Ahrar al-Sham geeft in de eerste audio boodschap van de organisatie aan dat haar doel het omverwerpen van het Assad regime en het vestigen van een islamitische staat is.
Bij Ahrar al-Sham is sprake van een “sectarian hatred" die zij delen met bondgenoot Jabhat al-Nusra. De strijd tegen het regime van Assad wordt door de groep gezien als een religieuze strijd. Dit blijkt tevens uit de militaire acties/operaties van de groep die naast het Assad regime, VSL brigades, Koerden en de Islamitische Staat ook tegen de Alawitische en sjiitische burgerbevolking zijn gericht.
B. Werkwijzen
Militaire Operaties
Ahrar al-Sham voert militaire operaties in verschillende delen van Syrië, waarbij de groep veelal deel uitmaakt van (militaire) samenwerkingsverbanden waar ook Jabhat al-Nusra aan deelneemt. In november 2012 al meldt de laatstgenoemde dat zij bij de aanval op een basis in de provincie Idlib hebben samengewerkt met Ahrar al-Sham. Zij strijden hierbij niet alleen tegen Syrische regeringstroepen, maar ook in de loop van het conflict tegen andere strijdgroepen zoals de brigades van het Vrije Syrische leger en de Islamitische Staat.
Doden van (Alawitische) burgers
Ahrar al-Sham is één van de leidende strijdgroepen die betrokken was, samen met de Islamitische Staat in Irak en de Levant, Jabhat al-Nusra, Jaysh al-Muhajireen wa-l-Ansar en Suqur al-Izz, bij een offensief in de provincie Latakia. Deze slag (in het Arabisch Ma’rakat al-Sahil genoemd), vond plaats in de periode van 4 tot 18 augustus 2013 en richtte zich op tien Alawitische dorpen in de kustprovincie Latakia.
Bij de aanval op 4 augustus 2013 vielen 190 burgerdoden, allen Alawieten. Ahrar al-Sham zelf melding maakt via haar website en gepubliceerde video’s van deelname aan de operatie “to liberate” vier dorpen van de tien die doelwit waren van het offensief. In tenminste drie van deze vier dorpen werden onbewapende burgers “unlawfully killed”. Ahrar al-Sham zou tevens de operatie hebben mede gefinancierd.
Gijzeling burgers
Gewapende groepen die behoren tot het Islamitische Front, Ahrar Al-Sham, and Jabhat al-Nusra, "have targeted women and children, on the basis of their gender, to be taken as hostages for use in prisoner exchanges", zo stelt IICISAR in augustus 2014.
Bij de slag om Sahil in augustus 2013 worden burgers gegijzeld door ISIL en zijn (toenmalige) bondgenoot Jaysh al-Muhajirun wa-l Ansar (JMA): het merendeel vrouwen en kinderen. Hun mannelijke familieleden worden veelal gedood.
In september 2013 zou de controle over de gijzelaars zijn overgedragen aan de (toenmalige) bondgenoot van ISIL, Ahrar al-Sham. In ruil voor de gijzelaars wordt gevraagd om het vrijlaten van strijders en (grote) sommen geld. In haar rapport van 12 februari 2014 meldt IICISAR dat 120 van de gegijzelde vrouwen en kinderen in handen zouden zijn van Ahrar al-Sham.
Op 2 september 2013 ontvoerde het Islamitisch Front (waar ook Ahrar deel van uitmaakt) 56 burgers uit Zahra (provincie Aleppo).
In haar rapportage van 12 februari 2014 meldt IICISAR dat Ahrar al-Sham één van de groepen was (naast o.a. IS(IL) en Jabhat al-Nusra), die zich schuldig maakte aan het slaan en elektrocuteren van Koerden in de plaats Tal Abyad in de provincie Raqqa.
In het bovenstaand IICISAR rapport wordt tevens melding gemaakt van de marteling van een 14 jaar oude jongen door Ahrar al-Sham in Raqqa in juli 2013 in een poging informatie van hem te verkrijgen over zijn oom.
In een VN rapport d.d. 27 januari 2014 wordt Ahrar al-Sham genoemd als één van de “known perpatrators of grave violations against children”.
Rekrutering van kinderen
Ahrar al-Sham zet volgens Human Rights Watch kinderen in bij de strijd. In haar rapport Maybe We Live and Maybe We Die, Recruitment and Use of Children by Armed Groups in Syria, stelt de organisatie dat zeven van de door HRW geïnterviewde kinderen aangeven bij Ahrar al-Sham ingezet te zijn aan het front (“combat role”). De jongste was 15 jaar. Ze namen deel aan militaire trainingskampen met volwassenen, vochten aan de frontlinies en kregen een salaris dat varieerde van 47 tot 101 dollar. Kinderen onder de 15 jaar zouden Ahrar al-Sham gedurende een slag in een wijk in Aleppo hebben voorzien van voedsel en munitie.
Uit door mij geraadpleegde bronnen blijkt dat ook Ahrar al-Sham in de provincie Idlib autoriteit oefent door een strikte interpretatie van de shari’a op te leggen en straffen op te leggen bij overtreding van de door de organisatie opgelegde regels. Ahrar al-Sham heeft al in 2014 in de provincie Idlib de zogenaamde Islamic Commission for the Liberated Areas opgezet.
De Islamic Commission heeft meerdere politiebureaus, en heeft rechtbanken op meerdere plaatsen in de provincie, waaronder Abu Al-Duhur.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer – mede onder verwijzing naar verslagen van en beantwoording van vragen door de deskundigen R. Leenders en I. Verhelle – het volgende overwogen:
“Oogmerk Ahrar al-Sham
Het oogmerk van Ahrar al-Sham kan onder meer worden afgeleid uit de uitlatingen van haar leider en uit de misdrijven die in het kader van deze organisatie reeds zijn gepleegd.
Ideologie en doelstelling
Zo heeft Ahrar al-Sham leider [betrokkene 4] op 9 juni 2013 in een interview bij Al-Jazeera verklaard dat Ahrar al-Sham een radicaal-islamitische beweging is die nastreefde bij te dragen en vorm te geven aan een Syrische nationale opstand of revolutie tegen het autoritaire en repressieve bewind van Bashar al-Assad, met het oogmerk op de creatie van een ‘islamitische staat’ gebaseerd op de islamitische wet, de shari’a. Abboud streeft een soennitische versie van Iran na. Een theocratische republiek die onder toezicht staat van religieuze geleerden. De politiek bestaat erin om geen wetten te maken maar de shari’a-wetten toepassing te laten vinden.
Ahrar al-Sham richtte in de door haar gecontroleerde gebieden vanaf 2013 rechtsprekende en bestuurlijke structuren op, met de shari’a als leidraad. Ahrar al-Sham neemt het toepassingsgebied van de shari’a veel breder dan de Syrische Arabische Republiek, die de shari’a toepast op wat hier als familierecht wordt beschouwd.
Ahrar al-Sham volgde aanvankelijk het sektarische wereldbeeld en de agenda van sektarische haat jegens Sjiieten en Alawieten. In het hiervoor vermelde interview bij Al-Jazeera riep [betrokkene 4] op tot het gebruik van geweld, tegen de Alawitische of sjiitische bevolkingsgroepen. Na de zomer van 2013 werd het sektarisch discours afgezwakt, zonder afstand te nemen van haar eerdere expliciet sektarisch geweld of dat van haar bondgenoten waaronder Jabhat al Nusra, met wie Ahrar al-Sham tot 2017 intensief militair bleef samenwerken.
Gepleegde misdrijven
In augustus 2013 hebben Ahrar al-Sham, Jabhat al Nusra en ISIS deelgenomen aan een offensief in de Syrische provincie Latakia. Deze provincie wordt beschouwd als het hart van het regime, omdat de familie Assad oorspronkelijk uit een dorp in de regio komt en 80 procent van de bevolking uit Alawieten bestaat. Hierbij heeft een slachting onder burgers - waaronder kinderen, vrouwen en bejaarden - plaatsgevonden. Na hun executie werden zij in massagraven gegooid. Voor dit sektarisch bloedbad kan Ahrar al-Sham medeverantwoordelijk worden gehouden. Daarbij kan Ahrar al-Sham verantwoordelijk worden gehouden voor het in gijzeling nemen van burgers. Ook nadien heeft Ahrar al-Sham zich aan gijzeling van burgers schuldig gemaakt. De onafhankelijke Internationale Onderzoekscommissie voor de Syrische Arabische Republiek (verder: VN-onderzoekscommissie) heeft gerapporteerd dat Ahrar al-Sham bewust vrouwen en kinderen uitkiest om te gijzelen en te ruilen tegen door de vijand genomen gevangenen.
Ten slotte is Ahrar al-Sham (onder de koepel van het Islamitisch Front) betrokken geweest bij de belegering van steden en dorpen vanaf 2012 tot en met 2016. Doel hiervan was onder meer het uitoefenen van druk op de inwoners van een stad. Hierbij werd burgers medische en humanitaire hulp ontzegd.
Conclusie oogmerk
Naar het oordeel van het hof heeft Ahrar al-Sham op grond van deze vaststellingen een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a Sr. Deze organisatie had tot doel het regime van Bashar al-Assad omver te werpen en een ‘islamitische staat’ te stichten. Ter verwezenlijking daarvan heeft de organisatie meerdere van de in artikel 83 Sr genoemde en in de tenlastelegging nader omschreven terroristische misdrijven zoals moord en doodslag gepleegd.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 83 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Onder terroristisch misdrijf wordt verstaan:
1° elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 108, tweede lid, 115, tweede lid, 117, tweede lid, 121, 122, 157, onderdeel 3°, 161quater, onderdeel 2°, 164, tweede lid, 166, onderdeel 3°, 168, onderdeel 2°, 170, onderdeel 3°, 174, tweede lid, en 289, alsmede in artikel 80, tweede lid, Kernenergiewet, indien het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk;
2° elk van de misdrijven waarop ingevolge de artikelen 114a, 114b, 120a, 120b, 130a, 176a, 176b, 282c, 289a, 304a, 304b, 415a en 415b, alsmede artikel 80, derde lid, van de Kernenergiewet gevangenisstraf is gesteld;
3° elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 140a, 282b, 285, derde lid, en 288a, alsmede in artikel 55, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, artikel 6, vierde lid, van de Wet op de economische delicten, artikel 33b van de Wet explosieven voor civiel gebruik en artikel 79 van de Kernenergiewet.”
- Artikel 83a Sr:
“Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.”
- Artikel 140a lid 1 Sr:
“Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 140a Sr. Daarin is strafbaar gesteld de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie – een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling – moet daarom zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits die worden begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk. (Vgl. HR 8 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:12.)
2.5.1
Het hof heeft onder meer het volgende vastgesteld. Ahrar-al Sham betrof een radicaal-islamitische beweging die onder meer was gericht op het stichten van een op de shari’a gebaseerde theocratische republiek onder toezicht van religieuze geleerden. De organisatie volgde aanvankelijk het sektarische wereldbeeld en de agenda van sektarische haat jegens Alawieten en Sjiieten. De leider van Ahrar-al Sham heeft opgeroepen tot het gebruik van geweld tegen de Alawitische of sjiitische bevolkingsgroepen. Nadien heeft de organisatie, ook na de zomer van 2013, geen afstand genomen van haar eerdere expliciet sektarisch geweld of dat van haar bondgenoten met wie de organisatie intensief militair samenwerkte. De militaire operaties van Ahrar-al Sham waren onder meer gericht tegen de Alawitische en sjiitische burgerbevolking.
Verder heeft het hof met betrekking tot de door Ahrar al-Sham gepleegde misdrijven onder meer vastgesteld dat de organisatie in augustus 2013 heeft deelgenomen aan een offensief in de Syrische provincie Latakia. Tachtig procent van de bevolking van deze provincie bestaat uit Alawieten. Tijdens het offensief heeft een slachting onder ongewapende burgers – waaronder kinderen, vrouwen en bejaarden – plaatsgevonden. Voor dit sektarisch bloedbad is Ahrar al-Sham medeverantwoordelijk. Daarnaast heeft Ahrar al-Sham zich schuldig gemaakt aan gijzeling van burgers. Zij koos daarbij bewust vrouwen en kinderen uit om te gijzelen en te ruilen tegen door de vijand genomen gevangenen. Verder is Ahrar al-Sham vanaf 2012 tot en met 2016 betrokken geweest bij de belegering van steden en dorpen. Deze belegering had onder meer tot doel het uitoefenen van druk op de inwoners van een stad. Bij deze belegeringen werd burgers medische en humanitaire hulp ontzegd.
2.5.2
Het mede op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de organisatie Ahrar al-Sham tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven zoals bedoeld in artikel 140a Sr, getuigt – gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Deze klacht is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en vier maanden.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en een maand beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2022.