ECLI:NL:HR:2022:185

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
21/03549
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen bestuursrechtelijke uitspraken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 juli 2021, die op haar beurt een verzet tegen een eerdere uitspraak van 2 april 2021 behandelde. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het openstellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die was gedaan op verzet tegen een uitspraak inzake de toepassing van de Participatiewet. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit betekent dat de kosten die door de partijen zijn gemaakt, niet door de andere partij hoeven te worden vergoed. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de griffier van de Hoge Raad heeft het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 134 teruggegeven aan belanghebbende. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de Hoge Raad kennisneemt van cassatieberoepen in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/03549
Datum11 februari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 juli 2021, nr. SGR 20/7902 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 2 april 2021.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag als deze, die is gedaan op verzet tegen een met toepassing van artikel 8:54 Awb gedane uitspraak inzake de toepassing van de Participatiewet. Het beroep in cassatie moet daarom nietontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 134 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.