ECLI:NL:HR:2022:1849

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/05412
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onderbewindstelling en bewijsaanbod in personen- en familierecht

In deze zaak heeft [rechthebbende] cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, waarin [verweerster] als bewindvoerder is benoemd in plaats van Stichting CAV. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waaruit blijkt dat [rechthebbende] onder bewindstelling heeft verzocht vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van [rechthebbende] verzocht om de GGZ-begeleidster als getuige te horen, maar het hof heeft dit bewijsaanbod ongemotiveerd gepasseerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door het bewijsaanbod te passeren zonder adequate motivering. Dit leidt tot de conclusie dat de beschikking van het hof vernietigd moet worden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/05412
Datum9 december 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [rechthebbende],
advocaat: J.C. Zevenberg,
tegen
1. [verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster],
advocaat: J.W. de Jong,
2. STICHTING CAV,
gevestigd te Zoetermeer,
3. [de zoon],
wonende te [woonplaats],
hierna: de zoon.
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
niet verschenen.

1.Procesverloop in cassatie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak 8791014 \ EJ VERZ 20-84209 van de rechtbank Den Haag van 5 november 2020;
b. de beschikking in de zaak 200.289.528/01 van het gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2021.
[rechthebbende] heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
Stichting CAV en de zoon hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof en verwijzing.
De advocaat van [verweerster] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
[rechthebbende], geboren in 1941, is gehuwd geweest met [verweerster]. Tijdens hun huwelijk is de zoon geboren. [rechthebbende] en [verweerster] zijn in 2001 gescheiden.
2.2
[rechthebbende] heeft verzocht dat de goederen die hem (zullen) toebehoren onder bewind worden gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van Stichting CAV tot bewindvoerder. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen.
2.3
[verweerster] heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Zij heeft verzocht om Stichting CAV als bewindvoerder te ontslaan en haar tot bewindvoerder te benoemen. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep vermeldt onder meer het volgende:
“[advocaat van [rechthebbende]]: (…) Ik verzoek het hof om rechthebbende te beschermen. [De GGZ-begeleidster] kan als getuige optreden. Zij zit op de gang.
(…)
De voorzitter deelt hierop mede dat het bewijsaanbod zal worden gepasseerd (…).”
2.4
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover daarbij Stichting CAV tot bewindvoerder is benoemd, en [verweerster] tot bewindvoerder benoemd. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“6.2 Bepalend voor het oordeel van het hof is hetgeen verzoekster en de zoon van partijen hebben gesteld alsmede hetgeen hof feitelijk heeft kunnen waarnemen.
6.3
Nu (…) rechthebbende expliciet via een volmacht destijds een keuze heeft uitgebracht voor (…) [verweerster] als zijn bewindvoerder zal het hof verzoekster tot bewindvoerder benoemen in plaats van de Stichting CAV als bewindvoerder.
6.4
Op basis van de thans bij het hof bekende gegevens zijn er geen gronden aan te wijzen op basis waarvan geoordeeld kan worden dat verzoekster zich niet zal gedragen als een goed bewindvoerder over de goederen van rechthebbende.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De klachten van onderdeel I van het middel, die zich richten tegen het oordeel van het hof dat [verweerster] belanghebbende is en ontvankelijk is in haar hoger beroep, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.2
Onderdeel II richt zich tegen het door het hof passeren van het door [rechthebbende] gedane bewijsaanbod. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft [rechthebbende] bij brief enkele nadere stukken in het geding gebracht en verzocht om zijn GGZ-begeleidster als getuige te horen met betrekking tot misbruik van omstandigheden door [verweerster] en de zoon. Ter zitting is dit bewijsaanbod herhaald. Dit aanbod is vervolgens door het hof gepasseerd, maar niet blijkt op welke grond. Het hof is dan ook uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel heeft zijn oordeel ter zake onvoldoende gemotiveerd, aldus het onderdeel.
3.3
Deze klacht slaagt. Uit de processtukken blijkt dat [rechthebbende] in de brief waarin is verzocht om de GGZ-begeleidster als getuige te horen, bezwaren heeft geuit tegen de benoeming van [verweerster] tot bewindvoerder en daarbij onder meer omstandigheden heeft genoemd waarbij de GGZ-begeleidster betrokken was. Op de zitting zijn de bezwaren herhaald en toegelicht en is opnieuw verzocht om de GGZ-begeleidster als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek ongemotiveerd afgewezen. Daarmee is niet kenbaar op welke grond het hof het bewijsaanbod heeft gepasseerd.
3.4
Het voorgaande brengt mee dat onderdeel III, dat voortbouwt op onderdeel II, eveneens slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
9 december 2022.