ECLI:NL:HR:2022:1828

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
22/02825
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling na nieuwe deskundigeninzicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De aanvraagster, veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling, stelde dat er ernstige twijfels bestonden over de eerdere uitspraak, omdat er nieuw deskundigeninzicht was gepresenteerd. Dit deskundigeninzicht, opgesteld door T.J. Dankers, zou volgens de aanvraagster hebben geleid tot een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging als het eerder bekend was geweest. De Hoge Raad oordeelde echter dat het rapport niet voldeed aan de eisen van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, omdat het niet de benodigde informatie bevatte om de nieuwheid en waarde van het deskundigeninzicht te kunnen beoordelen. Bovendien was de conclusie van het rapport voornamelijk gebaseerd op stukken uit het strafdossier en een interview met een getuige, die niet substantieel afweken van eerdere verklaringen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was en wees deze af.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02825 H
Datum6 december 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 augustus 2020, nummer 15-054550-20, ingediend door V.C. van der Velde en D.M. Moes, beiden advocaat te Almere,
namens
[aanvraagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de aanvraagster.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de aanvraagster voor bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, waarvan dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter houdt onder meer het volgende in:
“De politierechter sluit het onderzoek ter terechtzitting en doet direct mondeling uitspraak:
Ik acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen en dus dat verdachte opzettelijk is ingereden met haar auto op aangever die langsliep. Dat baseer ik op het volgende.
Uit dossier blijkt dat u flink boos bent op aangever, dat blijkt ook vandaag op zitting.
De aangifte van [aangever] , wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] .
[getuige] verklaart dat de aangever moest wegspringen en dat hij werd aangetikt. Zij verklaart specifiek wanneer dit gebeurde, waarom zij daar reed en wat zij zag. Zij ziet een witte auto met getinte vrouw.
Ik zie geen aanknopingspunten in het dossier dat [getuige] niet eerlijk hierover zou hebben verklaard. Daarom denk ik dat de aangifte van [aangever] juist is.
Het inrijden met de auto op [aangever] betreft een bedreiging met zware mishandeling.
Er is sprake van opzet, want zo met auto op iemand inrijden leidt noodzakelijkerwijs tot vrees bij slachtoffer.”
3.3
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat de politierechter de aanvraagster zou hebben vrijgesproken dan wel zou hebben ontslagen van alle rechtsvervolging, als hij bekend was geweest met het bij de aanvraag gevoegde rapport dat door T.J. Dankers is opgemaakt.
3.4
Het onder 3.3 vermelde rapport houdt onder meer in:
“2. Ingekomen stukken
- Dagvaarding.pdf
- Werkkopie strafdossier.pdf (36 pagina’s)
- 20201001 [aanvraagster] - aantekening mondeling vonnis.pdf
3. Het onderzoek.
In het onderzoek staan de verklaringen van het slachtoffer [aangever] , de verklaring van de [getuige] en verdachte [aanvraagster] centraal.
Het doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de omstandigheden zijn waaronder het vermeende delict heeft plaats gevonden. Daarvoor worden de verklaringen van alle partijen bestudeerd en de overeenkomsten en de inconsistenties gerapporteerd. Tevens is er op de plaats van het ongeval een schouw gehouden waarbij de omgeving is vastgelegd.
Tevens is er door mij een interview gehouden met [getuige] m.b.t. haar getuigenis omdat er een aantal zaken onduidelijk waren.
3.1.
Verklaringen.
- PV aangifte [aangever] d.d. 2 juli 2019.
- PV van bevindingen [getuige] d.d. 19 september 2019.
- PV van verhoor verdachte [aanvraagster] d.d. 31 januari 2020.
(...)
Uit de verklaringen blijken een aantal zaken die inconsistent met elkaar zijn en een aantal zaken die met elkaar overeenkomen.
(...)
3.2.
Schouw
Op dinsdag 30 maart ben ik naar het park gegaan om de omgeving te bekijken en vast te leggen.
(...)
3.3.
Interview
Omdat er op een aantal cruciale punten grote verschillen zitten in de verklaringen van [aangever] en [getuige] is besloten om haar nogmaals te vragen wat zij heeft gezien. De uitwerking hiervan wordt hierna weergegeven. (...)
3.4
Verklaring
De verklaringen van [getuige] wijken op bepaalde cruciale punten af van de eerder afgelegde verklaringen.
Als we de nieuwe verklaring bekijken in combinatie met alle eerdere verklaringen vallen een aantal inconsistenties op.
[aangever]
[getuige]
30-3-2021
Tijdstip
12.51 uur
13.00 uur
Rond 09.00 uur.
Locatie slachtoffer
Aan de linkerkant van de weg richting zijn huis lopend
Bij de uitgang.
Aan de linkerkant van de weg, lopend richting de receptie.
Snelheid
30 km/h
30 km/h
Best hard
Locatie getuige
Achter de Nissan van verdachte.
Bij de ingang van het park.
Bij de ingang van het park.
Gedrag auto
Auto maakt een beweging naar rechts om op [aangever] af te rijden.
De auto rijdt richting [aangever] .
De auto rijdt richting [aangever] en maakt een wielbeweging.
Letsel
[aangever] wordt geraakt bij rechterarm.
[aangever] wordt geraakt maar ze weet niet waar of hoe.
Kan ze zich niet herinneren.
Op basis van deze nieuwe verklaring zou [aangever] lopen vanuit zijn huis richting de receptie. Zelf verklaart hij te zijn geraakt bij zijn rechter arm. Indien de verklaring van [getuige] klopt, kan dat niet. Dan zou hij geraakt moeten worden bij zijn linker arm.
Het zicht vanuit de positie van [aanvraagster] is ook slecht op de ingang van de weg van [aangever] omdat dit wordt belemmert door de bossage. Vanuit haar positie vlak na de brug wordt haar zicht ontnomen door de grote struik. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat [aanvraagster] [aangever] helemaal niet gezien heeft toen hij uit zijn straatje kwam lopen. (…)
4. Conclusie.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de verklaringen van [aangever] en [getuige] op een aantal cruciale punten sterk van elkaar verschillen. Beide zeggen dat de getuige op een andere positie heeft gestaan. In de laatste verklaring van [getuige] zegt ze dat [aangever] vanuit zijn huis naar de receptie liep, terwijl hij zelf zegt dat dit de andere kant op is. Daarnaast komen de tijdstippen niet met elkaar overeen. Ook qua letsel is het niet duidelijk of er letsel is opgelopen door [aangever] . Echter, als hij van voren wordt aangereden dan kan hij aan zijn rechterarm letsel hebben maar wordt hij van achteren aangereden dan zou het letsel zich aan zijn linkerarm moeten bevinden.”
3.5.1
Voor zover met de aanvraag is beoogd het rapport van Dankers als nieuw deskundigeninzicht aan te merken, kan dat niet worden gevolgd omdat de aanvraag niet is voorzien van de in het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:736 aangeduide informatie die nodig is om de inhoud van een deskundigeninzicht en de nieuwheid daarvan op waarde te kunnen schatten.
3.5.2
Ook anderszins kan aan het rapport niet een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv worden ontleend. Daarbij neemt de Hoge Raad het volgende in aanmerking. De conclusie van het rapport van Dankers berust in de eerste plaats op stukken die zijn ontleend aan het strafdossier. De conclusie houdt daarmee in zoverre niet meer in dan een andere waardering door Dankers van de inhoud van stukken waarmee de politierechter al bekend was. Daarnaast berust de conclusie van het rapport op een interview van de [getuige] door de rapporteur. De enkele omstandigheid dat de [getuige] in het interview op onderdelen anders zou hebben verklaard dan in haar eerdere verklaring, leidt echter nog niet tot de gevolgtrekking dat de getuige op haar eerdere voor de aangeefster belastende verklaring is teruggekomen en wekt alleen al daarom niet een ernstig vermoeden als hiervoor onder 3.1 vermeld (vgl. HR 29 april 1997 ECLI:NL:HR:1997:ZC9316). Verder is de in het rapport – mede op basis van de uitgevoerde “schouw” – geopperde mogelijkheid dat de aanvraagster de [aangever] niet heeft gezien, te speculatief om tot herziening te kunnen leiden.
3.6
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 december 2022.