Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [eiseres] tegen ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft een geschil over bancaire zorgplicht en overkreditering. [Eiseres] heeft eerder in de feitelijke instanties, waaronder de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, haar standpunt naar voren gebracht. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, waartegen [eiseres] cassatie heeft ingesteld. ABN AMRO heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de zaak is door de advocaten van beide partijen toegelicht. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink was eveneens gericht op verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [eiseres] verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO zijn begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.