De uitspraak van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Procedure
Bij vonnis van de rechtbank Chişinău, locatie Răşcani (Moldavië), van 9 november 2016 is aan de veroordeelde opgelegd een gevangenisstraf van drie jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, ter zake van ‘perverse handelingen, meermalen gepleegd en het aanschaffen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen’. Tegen dit vonnis is namens de veroordeelde hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van het gerechtshof Chişinău van 20 juni 2017 is het hoger beroep als ongegrond afgewezen en is het vonnis ongewijzigd in stand gebleven. Tegen de uitspraak van het gerechtshof is namens de veroordeelde cassatie ingesteld. Bij uitspraak van het Hooggerechtshof van Moldavië van 31 januari 2018 is de klacht ongegrond geoordeeld en de beslissing onherroepelijk verklaard.
(...)
Toepasselijk verdrag
De vordering tot tenuitvoerlegging is gegrond op het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970 (Trb. 1971, 137), verder te noemen het Verdrag. Zowel Nederland als Moldavië zijn partij bij het Verdrag en voor beide staten is het Verdrag in werking getreden.
(...)
Beoordeling van de weigeringsgrond
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de tenuitvoerlegging van de Moldavische uitspraak te weigeren. Hiertoe is namens de veroordeelde (onder andere) aangevoerd dat er sprake is van een flagrante inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het EVRM). Er is geen eerlijk proces geweest omdat de veroordeelde zowel bij de politieverhoren als de behandelingen ter zitting geen tolkbijstand heeft gehad en daardoor niet in staat was om de inhoud van het strafdossier en de vervolging te begrijpen. Het geven van een strafkorting in reactie op de inbreuk van het recht op een eerlijk proces volstaat daarbij niet.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging toelaatbaar kan worden verklaard. De strafkorting herstelt de schending van artikel 6 van het EVRM in deze zaak voldoende, omdat de veroordeelde in de opsporingsfase meermalen heeft verklaard de Roemeense taal goed te beheersen. De rechtbank Chișinău is in haar vonnis ervan uitgegaan dat de veroordeelde de Roemeense taal beheerst, hoewel zij niet kon inschatten hoe goed.
Beoordeling
Uitgangspunt bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige, waarin zowel de verzoekende staat (Moldavië) als de aangezochte staat (Nederland) is toegetreden tot het EVRM, is het vertrouwen dat de verzoekende staat de bepalingen van dat verdrag heeft geëerbiedigd. Dit brengt met zich mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de veroordeelde in de verzoekende staat een strafproces heeft gehad dat voldoet aan de vereisten van artikel 6 van het EVRM. Dit is slechts anders indien blijkt dat in de verzoekende staat de gerechtelijke beslissing tot stand is gekomen na een flagrante inbreuk van de aan de veroordeelde toekomende rechten. Indien de veroordeling het resultaat is van zo'n flagrante inbreuk, dan moet volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis worden geweigerd.
Dit uitgangspunt is ook neergelegd in artikel 6, eerste lid, sub a van het Verdrag waarin is bepaald dat de tenuitvoerlegging kan worden geweigerd, indien de tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de grondbeginselen van de rechtsorde van de aangezochte staat.
Uit het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank Chișinău blijkt dat in de opsporingsfase en tijdens de rechtsvervolging in Moldavië geen (juiste) tolk voor de veroordeelde is opgeroepen. De rechtbank Chișinău heeft in het vonnis zelf met zoveel woorden vastgesteld dat zijn recht om gebruik te maken van een tolk is geschonden en heeft vanwege die schending op dat recht een strafvermindering met één derde toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank behoort het recht van een verdachte om aan zijn proces te kunnen deelnemen in een voor hem begrijpelijke taal tot de kern van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en tot de grondbeginselen van de Nederlandse (straf)procesorde. Een schending van dat recht zoals hier is vastgesteld merkt zij dan ook aan als een flagrante inbreuk op artikel 6 EVRM en op bedoelde grondbeginselen. Deze inbreuk wordt niet hersteld of gecompenseerd door een strafvermindering. Door een strafvermindering kan het strafproces immers niet alsnog als eerlijk worden aangemerkt.
De flagrante inbreuk noodzaakt volgens het EHRM tot weigering van tenuitvoerlegging. In diezelfde zin oordeelt de rechtbank daarnaast dat vanwege de ernstige strijdigheid met de Nederlandse grondbeginselen een beslissing tot tenuitvoerlegging in redelijkheid niet kan worden genomen, zoals bedoeld in artikel 30 WOTS. Op grond van diezelfde bepaling moet dit leiden tot het ontoelaatbaar verklaren van de tenuitvoerlegging.
Gelet op het vorenstaande dient de tenuitvoerlegging van de betrokken gerechtelijke beslissing van Moldavië ontoelaatbaar te worden verklaard.”