ECLI:NL:HR:2022:1762

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
22/02100
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen ontoelaatbaarverklaring tenuitvoerlegging van gevangenisstraf opgelegd in Moldavië

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. Het openbaar ministerie had cassatie ingesteld tegen de ontoelaatbaarverklaring van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf die in Moldavië was opgelegd aan de veroordeelde. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een flagrante inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de veroordeelde geen tolk had gehad tijdens zijn rechtsvervolging in Moldavië. De Hoge Raad bevestigde dat de exequaturrechter moet uitgaan van de juistheid van de buitenlandse veroordeling, tenzij er sprake is van een flagrante miskenning van fundamentele beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank Rotterdam niet voldoende had gemotiveerd waarom de schending van het recht op een eerlijk proces zo ernstig was dat dit leidde tot de ontoelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02100 W
Datum29 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2022, nummer 10-751064-20, omtrent een verzoek van de Republiek Moldavië tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing
tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de veroordeelde.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de veroordeelde, R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman van de veroordeelde heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de ontoelaatbaarverklaring van de verzochte tenuitvoerlegging in Nederland van een vonnis van de rechtbank Chişinău (Moldavië).
2.2.1
De uitspraak van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Procedure
Bij vonnis van de rechtbank Chişinău, locatie Răşcani (Moldavië), van 9 november 2016 is aan de veroordeelde opgelegd een gevangenisstraf van drie jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, ter zake van ‘perverse handelingen, meermalen gepleegd en het aanschaffen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen’. Tegen dit vonnis is namens de veroordeelde hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van het gerechtshof Chişinău van 20 juni 2017 is het hoger beroep als ongegrond afgewezen en is het vonnis ongewijzigd in stand gebleven. Tegen de uitspraak van het gerechtshof is namens de veroordeelde cassatie ingesteld. Bij uitspraak van het Hooggerechtshof van Moldavië van 31 januari 2018 is de klacht ongegrond geoordeeld en de beslissing onherroepelijk verklaard.
(...)
Toepasselijk verdrag
De vordering tot tenuitvoerlegging is gegrond op het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970 (Trb. 1971, 137), verder te noemen het Verdrag. Zowel Nederland als Moldavië zijn partij bij het Verdrag en voor beide staten is het Verdrag in werking getreden.
(...)
Beoordeling van de weigeringsgrond
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de tenuitvoerlegging van de Moldavische uitspraak te weigeren. Hiertoe is namens de veroordeelde (onder andere) aangevoerd dat er sprake is van een flagrante inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het EVRM). Er is geen eerlijk proces geweest omdat de veroordeelde zowel bij de politieverhoren als de behandelingen ter zitting geen tolkbijstand heeft gehad en daardoor niet in staat was om de inhoud van het strafdossier en de vervolging te begrijpen. Het geven van een strafkorting in reactie op de inbreuk van het recht op een eerlijk proces volstaat daarbij niet.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging toelaatbaar kan worden verklaard. De strafkorting herstelt de schending van artikel 6 van het EVRM in deze zaak voldoende, omdat de veroordeelde in de opsporingsfase meermalen heeft verklaard de Roemeense taal goed te beheersen. De rechtbank Chișinău is in haar vonnis ervan uitgegaan dat de veroordeelde de Roemeense taal beheerst, hoewel zij niet kon inschatten hoe goed.
Beoordeling
Uitgangspunt bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige, waarin zowel de verzoekende staat (Moldavië) als de aangezochte staat (Nederland) is toegetreden tot het EVRM, is het vertrouwen dat de verzoekende staat de bepalingen van dat verdrag heeft geëerbiedigd. Dit brengt met zich mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de veroordeelde in de verzoekende staat een strafproces heeft gehad dat voldoet aan de vereisten van artikel 6 van het EVRM. Dit is slechts anders indien blijkt dat in de verzoekende staat de gerechtelijke beslissing tot stand is gekomen na een flagrante inbreuk van de aan de veroordeelde toekomende rechten. Indien de veroordeling het resultaat is van zo'n flagrante inbreuk, dan moet volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis worden geweigerd.
Dit uitgangspunt is ook neergelegd in artikel 6, eerste lid, sub a van het Verdrag waarin is bepaald dat de tenuitvoerlegging kan worden geweigerd, indien de tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de grondbeginselen van de rechtsorde van de aangezochte staat.
Uit het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank Chișinău blijkt dat in de opsporingsfase en tijdens de rechtsvervolging in Moldavië geen (juiste) tolk voor de veroordeelde is opgeroepen. De rechtbank Chișinău heeft in het vonnis zelf met zoveel woorden vastgesteld dat zijn recht om gebruik te maken van een tolk is geschonden en heeft vanwege die schending op dat recht een strafvermindering met één derde toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank behoort het recht van een verdachte om aan zijn proces te kunnen deelnemen in een voor hem begrijpelijke taal tot de kern van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en tot de grondbeginselen van de Nederlandse (straf)procesorde. Een schending van dat recht zoals hier is vastgesteld merkt zij dan ook aan als een flagrante inbreuk op artikel 6 EVRM en op bedoelde grondbeginselen. Deze inbreuk wordt niet hersteld of gecompenseerd door een strafvermindering. Door een strafvermindering kan het strafproces immers niet alsnog als eerlijk worden aangemerkt.
De flagrante inbreuk noodzaakt volgens het EHRM tot weigering van tenuitvoerlegging. In diezelfde zin oordeelt de rechtbank daarnaast dat vanwege de ernstige strijdigheid met de Nederlandse grondbeginselen een beslissing tot tenuitvoerlegging in redelijkheid niet kan worden genomen, zoals bedoeld in artikel 30 WOTS. Op grond van diezelfde bepaling moet dit leiden tot het ontoelaatbaar verklaren van de tenuitvoerlegging.
Gelet op het vorenstaande dient de tenuitvoerlegging van de betrokken gerechtelijke beslissing van Moldavië ontoelaatbaar te worden verklaard.”
2.2.2
De uitspraak van de rechtbank Chişinău waarnaar de rechtbank in haar overwegingen heeft verwezen, houdt – in de Nederlandse vertaling – onder meer het volgende in:
“In het begin verscheen verdachte [veroordeelde] (...) op de terechtzittingen, ook nadat de preventieve maatregel werd vervangen, maar later kwam hij niet meer opdagen en ontweek hij om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting.
De raadsman Lazari Constantin, in het belang van de verdachte, heeft de rechtbank geïnformeerd dat verdachte [veroordeelde] (...) het grondgebied van Republiek Moldavië heeft verlaten, zonder rekening te houden met het feit dat toen de rechtbank Chisinau, locatie Râşcani op 2 juni 2015 besloten had dat de preventieve maatregel van voorlopige hechtenis vervangen zou worden met de maatregel van voorwaardelijke voorlopige vrijlating onder gerechtelijk toezicht, een van de voorwaarden was dat hij zijn woonplaats niet mocht verlaten (...), behalve onder de door de rechtbank gestelde voorwaarden.
Volgens het besluit van rechtbank Chisinau, locatie Râşcani van 20 november 2015, werd verdachte [veroordeelde] (...) als gezocht opgegeven en de maatregel van voorwaardelijke voorlopige vrijlating onder gerechtelijk toezicht werd vervangen met voorlopige hechtenis. (...)
(...) De verdediging beweerde ook dat het art. 5 lid 2 EVRM is overtreden omdat er geen tolk aanwezig was bij de aanhouding en tijdens de strafvervolging. De verdachte heeft de Nederlandse nationaliteit en spreekt Nederlands.
(...) De rechtbank zal het argument van de verdediging dat er geen tolk aanwezig was wel toelaten.
De verdachte is een burger van Nederland, land waar men de Nederlandse taal spreekt. De rechtbank is in feite overtuigd dat de verdachte de Roemeense taal beheerst. Dit blijkt uit de gesprekken op sociale media die al bewijs zijn voorgelegd. De benadeelde partij en de getuige hebben zelf ook bevestigd dat ze met de verdachte in het Roemeens hebben gecommuniceerd omdat zij geen Engels spraken. Sterker nog, de verdachte heeft ook op Roemeens grondgebied handelingen verricht en hij heeft de verklaringen - afgelegd tijdens de opsporingsfase in de Roemeense taal - ondertekend.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank voor een tolk Roemeens - Engels gezorgd om het proces goed te laten verlopen. Omdat de verdachte burger van een ander land is, kon de rechtbank niet inschatten hoe goed de verdachte de Roemeense taal beheerst. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om het requisitoir naar het Engels te laten vertalen omdat de verdachte aangegeven heeft dat hij die taal beheerst. Echter, de rechtbank kan ook niet inschatten in welke mate de verdachte Engels spreekt, gezien het feit dat het niet zijn moedertaal is.
In deze zaak heeft de verdachte de opsporingsdienst echter misleid omdat hij verklaard heeft dat hij de Roemeense taal beheerst en geen tolk nodig heeft. Derhalve, het feit dat er geen tolk opgeroepen werd tijdens de rechtsvervolging leidt niet tot het nietig verklaren van de genoemde processtukken. Hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen die stukken zoals de wet voorziet, tijdens de vervolging of op het moment dat hij in kennis werd gesteld van de stukken uit het dossier.
Overeenkomstig art. 251 lid (3) Sv, om een document nietig te verklaren zoals vermeld in lid 2, art. 251 Sv, moet er gekeken worden of het nietig verklaren van het processtuk nodig is voor de waarheidsvinding en de juiste beoordeling van de zaak. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat [veroordeelde] (...) zich schuldig maakt aan het plegen van de tenlastegelegde feiten, zonder dat er redenen zijn gevonden om hem vrij te spreken.
Derhalve, gezien art. 93, 95 juncto art. 100 t/m 101 Sv, zijn er geen redenen vastgesteld om dit bewijs niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak, maar rekening houdend met wat de rechtbank heeft vastgesteld, zal de rechtbank de bepalingen van art. 385 lid (4) Sv toepassen.
(...)
Op grond van art. 162 juncto art. 385-389 Sv,
beslist de rechtbank dat:
[veroordeelde] (...) zich schuldig maakt aan het plegen van de strafbare feiten vastgelegd in art. 175 en art. 2081 van het Wetboek van Strafrecht en veroordeelt hem:
- op grond van art. 175 Wetboek van Strafrecht tot 4 (vier) jaar gevangenisstraf;
- op grond van art. 2081 Wetboek van Strafrecht tot 2 (twee) jaar gevangenisstraf.
De straf die [veroordeelde] (...), op grond van art. 175 Wetboek van Strafrecht heeft opgelegd gekregen, is voor een periode van 4 (vier) jaar. Overeenkomstig art 385 lid (4) Sv, omdat het vastgesteld is dat zijn recht om gebruik te maken van een tolk tijdens de rechtsvervolging is geschonden, zal zijn straf verminderd worden naar 3 (drie) jaar gevangenisstraf, waarbij de straf in een
halfopen inrichting zal worden uitgezeten.
De straf die [veroordeelde] (...) op grond van art. 2081 Wetboek van Strafrecht heeft gekregen, is voor een periode van 2 (twee) jaar, overeenkomstig art, 385 lid (4) Sv, maar omdat het vastgesteld is dat zijn recht om gebruik te maken van een tolk tijdens de rechtsvervolging is geschonden, zal zijn straf verminderd worden naar 1 (één) jaar gevangenisstraf, waarbij de straf in een halfopen inrichting zal worden uitgezeten.
Op grond van art. 84 lid (1) Wetboek van Strafrecht, bij samenloop van inbreuken, door gedeeltelijke cumulatie van opgelegde straffen, heeft [veroordeelde] (...) een definitieve gevangenisstraf gekregen voor een periode van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden, waarbij de straf in een halfopen inrichting zal worden uitgezeten.”
2.2.3
De uitspraak van het gerechtshof Chişinău waarnaar de rechtbank in haar overwegingen heeft verwezen, houdt – in de Nederlandse vertaling – onder meer het volgende in:
“Bovendien brengt het hof naar voren dat verdachte [veroordeelde] de Roemeense taal wel kende, de benadeelde partijen communiceerden met hem in het Roemeens, en hij schreef de sms'jes in het Roemeens.”
2.3
Bij de beoordeling van de klacht zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in de Nederlandse vertaling:
“1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
(...)
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
(...)
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.”
- Artikel 6, aanhef en onder a, van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (hierna: EVIG), in de Nederlandse vertaling:
“De tenuitvoerlegging, verzocht onder de in de voorafgaande bepalingen gestelde voorwaarden, kan alleen, hetzij geheel hetzij gedeeltelijk, in één van de volgende gevallen worden geweigerd:
(a) de tenuitvoerlegging zou in strijd zijn met de grondbeginselen van de rechtsorde van de aangezochte Staat.”
- Artikel 30 lid 1, aanhef en onder d, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS):
“Bevindt de rechtbank:
(...)
d. in een geval waarin volgens het toepasselijke verdrag tenuitvoerlegging kan worden geweigerd, dat bij afweging van alle betrokken belangen een beslissing tot tenuitvoerlegging in Nederland in redelijkheid niet kan worden genomen;
dan verklaart zij de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar.”
2.4.1
De rechter die beoordeelt of op grond van de WOTS de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing toelaatbaar kan worden verklaard (hierna: de exequaturrechter), moet bij zijn beslissing uitgaan van de juistheid van de veroordeling door de buitenlandse rechter zowel wat betreft haar inhoud als haar wijze van totstandkoming. Dit is alleen anders als komt vast te staan dat bij de totstandkoming van die veroordeling sprake is geweest van een flagrante miskenning van fundamentele beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging (vgl. HR 1 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9545). Van zo’n flagrante miskenning is sprake als in de zaak die tot de veroordeling heeft geleid, een flagrante inbreuk op het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces is gemaakt (vgl. EHRM 26 juni 1992, nr. 12747/87 (Drozd en Janousek/Frankrijk en Spanje), overweging 110).
2.4.2
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) volgt dat niet snel wordt aangenomen dat sprake is van een flagrante inbreuk op het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces, die moet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van de tenuitvoerlegging. In dit verband kan worden gewezen op onder meer de uitspraak van het EHRM in de zaak Harkins tegen het Verenigd Koninkrijk (15 juni 2017, nr. 71537/14), waarin gevallen zijn opgesomd van een ‘flagrant denial of justice’ en waaruit volgt dat sprake moet zijn van een zodanige inbreuk op het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces dat sprake is van “a nullification, or destruction of the very essence” van dat recht.
2.5.1
De exequaturrechter moet in een geval als dit – waarin de tenuitvoerlegging is gebaseerd op het EVIG – daarnaast beslissen over de vraag of de tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de grondbeginselen van de Nederlandse rechtsorde. Als de exequaturrechter oordeelt dat daarvan sprake is, kan de tenuitvoerlegging op grond van artikel 6, aanhef en onder a, EVIG worden geweigerd.
2.5.2
Van strijd met de grondbeginselen van de Nederlandse rechtsorde kan op zich ook sprake zijn buiten het onder 2.4 besproken geval dat een flagrante inbreuk op het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces is gemaakt. Dat neemt niet weg dat ook dan strijd met de grondbeginselen van de Nederlandse rechtsorde alleen in uitzonderlijke gevallen zal kunnen worden aangenomen. In de wetsgeschiedenis van de WOTS wordt daarover opgemerkt dat zich daarvoor omstandigheden moeten hebben voorgedaan “die zozeer de totstandkoming van het buitenlandse vonnis hebben beïnvloed en zozeer haaks staan op de Nederlandse opvattingen over een behoorlijke procesvoering, dat van de Nederlandse justitie niet mag worden verwacht zich voor de bevordering van de tenuitvoerlegging van dat vonnis op enigerlei wijze in te zetten” (Kamerstukken II 1984/85, 18129, nr. 6, p. 22).
2.5.3
De exequaturrechter moet, als naar zijn oordeel de tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de grondbeginselen van de Nederlandse rechtsorde, vervolgens op grond van artikel 30 lid 1, aanhef en onder d, WOTS beoordelen of bij afweging van alle betrokken belangen een beslissing tot tenuitvoerlegging in Nederland in redelijkheid niet kan worden genomen. Van deze afweging moet de exequaturrechter blijk geven in de motivering van zijn beslissing.
2.6.1
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Chişinău, vastgesteld dat in de opsporingsfase en tijdens de rechtsvervolging in Moldavië geen (juiste) tolk voor de veroordeelde is opgeroepen. Op grond daarvan is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat sprake is van een flagrante inbreuk op artikel 6 EVRM, waarbij die inbreuk niet wordt hersteld of gecompenseerd door strafvermindering, en daarnaast dat de tenuitvoerlegging in strijd komt met de Nederlandse grondbeginselen en de tenuitvoerlegging ook op die grond ontoelaatbaar moet worden verklaard.
2.6.2
De rechtbank heeft dit oordeel niet toereikend gemotiveerd, nu de rechtbank niet nader is ingegaan op het verloop van de strafzaak in Moldavië en de redenen die in de uitspraken van de rechtbank Chişinău en het gerechtshof Chişinău zijn genoemd voor het niet oproepen van een tolk. Daarom volstaat de enkele vaststelling van de rechtbank dat in de opsporingsfase en tijdens de rechtsvervolging in Moldavië geen (juiste) tolk voor de veroordeelde is opgeroepen, niet voor het oordeel dat sprake is van een zodanige inbreuk op het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces dat sprake is van “a nullification, or destruction of the very essence” van dat recht. Dat geldt ook voor het oordeel dat de tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de grondbeginselen van de Nederlandse rechtsorde, waarbij de rechtbank bovendien heeft nagelaten in haar motivering blijk te geven van de afweging van alle betrokken belangen als onder 2.5.3 bedoeld.
2.7
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 november 2022.