ECLI:NL:HR:2022:1756
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J.L.M. Reijnen, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 maart 2022. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had eerder een beschikking gegeven op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2019, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.