ECLI:NL:HR:2022:1748
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslagen omzetbelasting en immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende waren opgelegd voor de perioden van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en van 1 januari 2012 tot en met 30 november 2014. De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2020, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op deze naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.A.H.G.M. Ooms, heeft de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het Hof te vernietigen. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet noodzakelijk was voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van minder dan zes maanden en heeft belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toegekend. De Staat is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, inclusief het griffierecht en de kosten voor rechtsbijstand. Het arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren.