In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wilsonbekwaamheid van betrokkene en de toepassing van verplichte zorg in de vorm van medicatie. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat J.A.J. Leeman, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel van 9 mei 2022. De zorgaanbieder, vertegenwoordigd door advocaat T. van Malssen, verzocht het beroep te verwerpen. De advocaat-generaal B.J. Drijber adviseerde eveneens tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Overijssel in stand bleef. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van verplichte zorg en de beoordeling van wilsonbekwaamheid in vergelijkbare zaken.