ECLI:NL:HR:2022:1710

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
21/01681
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden met ongeldig rijbewijs en de bewijsvoering omtrent kennis van ongeldigverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, waarbij de vraag centraal stond of hij 'redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte had eerder twee keer gezakt voor een rijvaardigheidsonderzoek, waarna het CBR hem per aangetekende brief had geïnformeerd over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring per aangetekende brief was verzonden, niet kon worden afgeleid dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was. De bewezenverklaring van het hof, die stelde dat de verdachte 'redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbewijs ongeldig was, werd als ontoereikend gemotiveerd beschouwd. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01681
Datum22 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2021, nummer 21-005011-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte “redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 10 april 2019 te Groningen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te
weten AM en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs
voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën
was afgegeven, op de weg, de Goudlaan, als bestuurder een motorrijtuig,
(personenauto), van die categorie heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt ZSM artikel 9 WVW proces-verbaal van politie van 10 april 2019, genummerd PL0100420191615123005, voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven − als relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Datum feit: 10-04-2019
Tijdstip zien besturen: 16.15
Weg/locatie: Goudlaan, Plaats: Groningen
Ik, bovengenoemde verbalisant, zag dat op genoemde dag, datum, tijdstip en plaats
als bestuurder reed op genoemde weg/locatie.
Naam: [verdachte]
Voorna(a)m(en): [verdachte]
Geboren op: [geboortedatum]-1994 te [geboorteplaats]
Motorrijtuig: personenauto
Kenteken: [kenteken]
Merk/type: Volkswagen Golf
Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereiste van de
categorie(en): B
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de
geldigheidsduur ongeldig is verklaard. Zie de als bijlage bijgevoegde uitdraai BVI-IB.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een bijlage bij het hiervoor onder 1 genoemde proces-verbaal, voor zover inhoudende:
Categorie Periode Soort
AM Vanaf 01-10-2018 Ongeldigheid
B Vanaf 01-10-2018 Ongeldigheid
4. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 3 mei 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp Besluit: rijvaardigheidsonderzoek, voorlopig geen rijbewijs
Geachte [verdachte],
U heeft zich onveilig gedragen in het verkeer. Dit heeft het Arrondissementsparket Utrecht aan ons doorgegeven. Daarom hebben wij besloten dat u een rijvaardigheidsonderzoek moet doen. Ook mag u voorlopig niet meer rijden. In elk geval niet tot de uitslag van het onderzoek.
(...)
Wij twijfelen eraan of u nog wel veilig kunt rijden. Volgens de regelgeving moet u dan een rijvaardigheidsonderzoek doen. Dit onderzoek heet officieel een ‘onderzoek naar de rijvaardigheid’. Het onderzoek is niet vrijblijvend. Werkt u niet mee, dan wordt uw rijbewijs ongeldig en mag u niet meer rijden.
(...)
Na het rijvaardigheidsonderzoek zijn er twee mogelijkheden:
- De uitslag van het onderzoek is goed. U mag weer rijden.
- De uitslag van het onderzoek is niet goed. Uw rijbewijs wordt ongeldig en u mag niet meer rijden.
Omdat u uw rijbewijs voorlopig niet mag gebruiken, moet u het rijbewijs opsturen naar: (...)
U mag voorlopig niet rijden. Doet u dat toch, dan bent u strafbaar en kan er een gevangenisstraf, taakstraf en/of geldboete worden opgelegd.
5. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 4 juli 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp: Uitslag rijvaardigheidsonderzoek
Geachte [verdachte],
U heeft een rijvaardigheidsonderzoek gedaan. De uitslag van het onderzoek is dat u niet voldoende rijvaardig bent. (...)
U kunt nog een keer een rijvaardigheidsonderzoek doen.
6. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 24 september 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp: uitslag rijvaardigheidsonderzoek, besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte [verdachte],
U heeft een tweede rijvaardigheidsonderzoek gedaan met een auto (categorie B). Helaas heeft u ook dit tweede onderzoek niet gehaald. U heeft ook niet aangegeven dat u aan een onderzoek wilt meewerken voor de categorie AM. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 1 oktober 2018.
(...)
Om veilig te kunnen rijden moet u alle onderdelen voldoende beheersen. U beheerst niet alle onderdelen voldoende. Volgens de regelgeving moeten we dan uw rijbewijs ongeldig verklaren.”
2.2.3
Het hof heeft verder het volgende overwogen:
“Voor zover de raadsman heeft betoogd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat het CBR op 3 mei 2018 een aangetekende brief heeft verzonden naar verdachte waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek moet doen en voorlopig niet meer mag rijden. In de bijlage bij deze brief is vermeld dat indien de uitslag van het onderzoek niet goed is, het rijbewijs ongeldig wordt. Het dossier bevat daarnaast een aangetekende
brief van het CBR aan verdachte van 4 juli 2018 waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan, dat de uitslag is dat hij niet voldoende rijvaardig is en dat hij een tweede rijvaardigheidsonderzoek kan doen. Verder bevat het dossier een aangetekende brief van het CBR d.d. 24 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte een tweede rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan met een auto (categorie B), dat hij dit onderzoek niet heeft gehaald en dat zijn rijbewijs daarom vanaf 1 oktober 2018 ongeldig is verklaard. Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.”
2.3
In zijn arrest van 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146, heeft de Hoge Raad – met vermelding van het toepasselijke wettelijke kader en onder verwijzing naar eerdere rechtspraak – onder meer vooropgesteld dat uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; een dergelijk vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, noch uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden.
2.4
Uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs per aangetekende brief aan de verdachte is verzonden, kan niet worden afgeleid dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Die gevolgtrekking kan daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met wat het hof in de hiervoor weergegeven bewijsvoering voor het overige in aanmerking heeft genomen.
De bewezenverklaring, voor zover die inhoudt dat de verdachte “redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard”, is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2022.