Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
15 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 11 juni 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1959, was in deze strafzaak aangeklaagd voor het aanwezig hebben van 492 hennepplanten, wat in strijd is met artikel 3 van de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat de bewijsvoering uitsluitend bestond uit getuigenverklaringen van personen die zelf een opmerkelijke rol in het verhaal speelden, en dat deze verklaringen daarom niet betrouwbaar waren.
De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.