In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen. De zaak betreft een huurovereenkomst die door een vennootschap ten onrechte is ontbonden. De vraag die centraal staat is of de bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor de achterstallige huur, vooral in het licht van selectieve betalingen en het voortzetten van activiteiten in andere vennootschappen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaruit blijkt dat de eiser in cassatie, [eiser], het niet eens was met de eerdere beslissingen. De advocaat-generaal G. Snijders heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 9.286,34, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.