In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 11 december 2020 was gewezen. De zaak betreft openlijke geweldpleging en mishandeling, zoals omschreven in de artikelen 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1995, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen een cassatiemiddel heeft voorgesteld. Het hof had de zaak zelf inhoudelijk afgedaan in plaats van deze terug te wijzen naar de rechtbank, ondanks het feit dat de rechtbank niet binnen de wettelijke termijn uitspraak had gedaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet gehouden was om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, en dat de opvatting dat dit wel het geval was, geen steun vond in het recht, met name niet in de artikelen 345 en 423 van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel verworpen en het beroep afgewezen, waarbij het hof de zaak zelf heeft afgedaan zonder dat er sprake was van een belang aan de zijde van de verdachte of de advocaat-generaal om terug te wijzen.