ECLI:NL:HR:2022:1626

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
20/04142
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging en mishandeling met betrekking tot de inhoudelijke afdoening door het hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 11 december 2020 was gewezen. De zaak betreft openlijke geweldpleging en mishandeling, zoals omschreven in de artikelen 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1995, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen een cassatiemiddel heeft voorgesteld. Het hof had de zaak zelf inhoudelijk afgedaan in plaats van deze terug te wijzen naar de rechtbank, ondanks het feit dat de rechtbank niet binnen de wettelijke termijn uitspraak had gedaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet gehouden was om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, en dat de opvatting dat dit wel het geval was, geen steun vond in het recht, met name niet in de artikelen 345 en 423 van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel verworpen en het beroep afgewezen, waarbij het hof de zaak zelf heeft afgedaan zonder dat er sprake was van een belang aan de zijde van de verdachte of de advocaat-generaal om terug te wijzen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04142
Datum15 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 december 2020, nummer 20-001810-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman heeft – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bedoelde termijn – bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van een of meerdere raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438 heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft bij conclusie en aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het de zaak zelf inhoudelijk kon afdoen in plaats van de zaak terug te wijzen naar de rechtbank ondanks de omstandigheid dat de rechtbank niet binnen de wettelijke termijn uitspraak heeft gedaan.
2.2
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten op 22 mei 2017. Vervolgens heeft de rechtbank op 6 juni 2017 – en dus op de vijftiende dag na 22 mei 2017 – uitspraak gedaan. Het hof heeft daarover het volgende overwogen en beslist:
“Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat de rechtbank, in strijd met het bepaalde in artikel 345, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), niet uiterlijk op de veertiende dag na de sluiting van het onderzoek uitspraak heeft gedaan, terwijl zij vervolgens, in strijd met het bepaalde in het vierde lid van voornoemd wetsartikel, heeft verzuimd om de zaak op de bestaande tenlastelegging opnieuw te onderzoeken. De verdediging en de advocaat-generaal hebben dit in hoger beroep niet aan de orde gesteld.
Het verzuim heeft evenwel nietigheid van het vonnis tot gevolg. Het hof zal het beroepen vonnis derhalve geheel vernietigen. Het hof zal de zaak zelf afdoen nu niet gebleken is van enig belang aan de zijde van de verdachte of de advocaat-generaal om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.”
2.3
De toepasselijke wettelijke bepalingen luiden:
- artikel 345 leden 3 en 4 Sv:
“3. In geen geval mag de uitspraak later plaats vinden dan op den veertienden dag na de sluiting van het onderzoek. Daarbij kan volstaan worden met het uitspreken van een verkort vonnis.
4. Heeft de uitspraak alsdan niet plaats gehad, dan wordt de zaak op de bestaande telastelegging door hetzelfde college opnieuw onderzocht.”
- artikel 423 leden 1 en 2 Sv:
“1. Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid.
2. Indien de hoofdzaak niet door de rechtbank is beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, doet het gerechtshof de zaak zelf af, tenzij terugwijzing naar dezelfde rechtbank door de advocaat-generaal of de verdachte ter terechtzitting is verlangd. Terugwijzing vindt ook zonder uitdrukkelijk gebleken verlangen van de verdachte plaats indien de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is en de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. In geval van terugwijzing doet de rechtbank recht met inachtneming van ’s hofs arrest.”
2.4
Het cassatiemiddel berust kennelijk op de opvatting dat het hof gehouden was de zaak terug te wijzen naar de rechtbank zodat de zaak opnieuw door de rechtbank zou worden berecht en afgedaan. Die opvatting vindt geen steun in het recht, in het bijzonder niet in de artikelen 345 en 423 Sv. Het cassatiemiddel faalt daarom.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2022.