ECLI:NL:HR:2022:1620

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
21/00741
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van geldbedrag in verband met cocaïnehandel en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor het verkopen en vervoeren van 0,56 gram cocaïne en voor eenvoudige belediging van een ambtenaar. De verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 281,85, dat in beslag was genomen, stond ter discussie. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de verbeurdverklaring, maar de Hoge Raad moest beoordelen of het geldbedrag daadwerkelijk verkregen was uit de bewezenverklaarde cocaïnehandel.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had onderbouwd dat het gehele geldbedrag van € 281,85 verkregen was uit de verkoop van cocaïne, aangezien uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte slechts € 40 had verdiend met de verkoop. Dit leidde tot de conclusie dat de verbeurdverklaring niet gerechtvaardigd was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel voor wat betreft de verbeurdverklaring en verwees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van dit aspect. Voor de overige onderdelen van het beroep werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00741
Datum15 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 februari 2021, nummer 20-002676-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 281,85, tot terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 281,85.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op 16 november 2017 te Eindhoven opzettelijk heeft verkocht en vervoerd 0,56 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
“5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 16 november 2017 (p. 36-37 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
(...)
O: Jij bent vandaag donderdag 16 november 2017 aangehouden ter zake van het bezit van harddrugs.
V: Wat heb jij vandaag aan drugs gekocht?
A: Twee bolletjes cocaïne.
(...)
V: Wat heb jij betaald voor deze twee bolletjes cocaïne?
A: 20 euro per bolletje.
V: Hoe heb jij betaald voor deze cocaïne, muntgeld, briefgeld?
A: Ik heb betaald met twee briefjes van 20 euro.”
3.2.3
In het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter is ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende overwogen:
“Beslag.
De politierechter is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat de politierechter het aannemelijk acht dat verdachte dit geldbedrag door de hiervoor onder 1 bewezen verklaarde handel in cocaïne heeft verkregen. Dit geldbedrag behoorde ten tijde van het plegen van dit feit aan verdachte toe.
(...)
De politierechter:
(...)
Verklaart verbeurd het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van €281,85.”
3.3.1
Artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.”
3.3.2
Onder ‘het strafbare feit’, ‘het feit’ en ‘het misdrijf’ in artikel 33a lid 1 Sr moet telkens het bewezenverklaarde feit worden verstaan. Voor verbeurdverklaring is vereist dat één van de in artikel 33a lid 1 Sr genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. (Vgl. HR 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:9.)
3.4
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het geldbedrag van € 281,85 geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen en dat het daarom vatbaar is voor verbeurdverklaring. Dit oordeel van het hof is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met de bewezenverklaarde verkoop van cocaïne € 40 heeft verkregen.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 281,85;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2022.