In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor het verkopen en vervoeren van 0,56 gram cocaïne en voor eenvoudige belediging van een ambtenaar. De verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 281,85, dat in beslag was genomen, stond ter discussie. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de verbeurdverklaring, maar de Hoge Raad moest beoordelen of het geldbedrag daadwerkelijk verkregen was uit de bewezenverklaarde cocaïnehandel.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had onderbouwd dat het gehele geldbedrag van € 281,85 verkregen was uit de verkoop van cocaïne, aangezien uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte slechts € 40 had verdiend met de verkoop. Dit leidde tot de conclusie dat de verbeurdverklaring niet gerechtvaardigd was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel voor wat betreft de verbeurdverklaring en verwees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van dit aspect. Voor de overige onderdelen van het beroep werd het beroep verworpen.