Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Rotterdam.
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, die woonachtig is in een niet gespecificeerde woonplaats, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor het procesverloop. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker in zijn cassatieberoep, omdat de procesinleiding niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist door artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De Hoge Raad oordeelt dat het verzuim om de procesinleiding te laten ondertekenen door een advocaat niet hersteld is, aangezien de verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om dit verzuim te corrigeren. De omstandigheid dat de verzoeker geen advocaat kon vinden die bereid was de procesinleiding te ondertekenen, verandert niets aan de ontvankelijkheid. De Hoge Raad verklaart de verzoeker dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij de voorzitter H.M. Wattendorff en de raadsheren G.C. Makkink, K. Teuben en F.J.P. Lock betrokken waren.