ECLI:NL:HR:2022:1587

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
22/03223
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake diefstal door twee of meer verenigde personen en de voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel

Op 8 november 2022 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/03223, waarin een aanvraag tot herziening werd behandeld. De aanvraag was ingediend door A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg, namens de aanvrager, die in 1985 is geboren. De herziening betreft een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari 2020, waarin de aanvrager was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal, met als sanctie plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor een periode van twee jaren.

De aanvrager stelde dat er sprake was van een gegeven dat niet bekend was tijdens de terechtzitting, en dat dit gegeven zou hebben geleid tot een andere uitkomst van de zaak. Dit gegeven was gebaseerd op een arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2028, waarin werd gesteld dat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was, omdat de aanvrager miskende dat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging van een andere sanctie of het achterwege laten van een sanctie valt daar niet onder.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de rechtbank in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, en de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03223 H
Datum8 november 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari 2020, nummer 02/083135-19, ingediend door A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De rechtbank heeft de aanvrager voor diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
De aanvraag beroept zich op een arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2028 in een andere strafzaak tegen de aanvrager. Volgens de aanvrager blijkt uit dit arrest dat in de uitspraak waarvan herziening is gevraagd niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
3.3
In de aanvraag wordt daarmee echter miskend dat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
3.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 november 2022.