ECLI:NL:HR:2022:1583

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
21/00009
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Specialiteitsbeginsel bij overlevering en vervolging voor bedreiging in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1960, was vanuit Spanje aan Nederland overgeleverd voor vervolging wegens poging tot moord en andere feiten. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen toestemming van de Spaanse autoriteiten was voor de vervolging van de verdachte voor bedreiging. Het hof oordeelde echter dat de aan de verdachte tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging, onder de feitelijke omschrijving van het Europees Arrestatiebevel vallen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het specialiteitsbeginsel niet in de weg staat aan de vervolging van de verdachte voor bedreiging. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de toepassing van het specialiteitsbeginsel in het kader van internationale overlevering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00009
Datum8 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2020, nummer 21-003178-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel is onder meer gericht tegen de verwerping van het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging omdat (aanvullende) toestemming van de Spaanse autoriteiten ontbreekt voor de vervolging van de verdachte wegens bedreiging.
2.2
Het hof heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
In de onderhavige zaak is verdachte vanuit Spanje aan Nederland overgeleverd om hem in Nederland te vervolgen. De Overleveringswet en het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) (hierna: Kaderbesluit) zijn hierbij aan de orde.
Verweren van de verdediging
Kort en zakelijk weergegeven heeft de verdediging betoogd dat om een aantal redenen het openbaar ministerie de ontvankelijkheid in de strafvervolging, in ieder geval deels, moet worden ontzegd.
(...)
Ten tweede kunnen de overleveringsbeslissing en de toestemmingsbeslissing van de Spaanse overleveringsrechter de vervolging voor (al) de ten laste gelegde feiten niet dragen, ook niet wanneer zij in samenhang worden gelezen met het door Nederland uitgevaardigde EAB.
(...)
Overwegingen van het hof
Vaststelling van de feitelijke toedracht ter zake de overlevering
Op 8 januari 2017 is door de Nederlandse officier van justitie mr. Jepkema een EAB uitgevaardigd voor de verdachte op verdenking van poging moord dan wel poging doodslag, gepleegd op 7 januari 2017 omstreeks 19:00 uur in de gemeente Heerenveen.
In het EAB staat onder het kopje ‘strafbare feiten’ onder meer:
“Op genoemde datum werd nabij het [A] een bestuurder van een personenauto beschoten. Deze bestuurder, genaamd [aangever], raakte gewond aan zijn rechterhand. De bestuurder heeft aangifte gedaan van poging moord. Aangever [aangever] heeft [verdachte] voor 100% herkend als degene die het schot had afgevuurd. Aanleiding zou een zakelijk geschil zijn tussen de aangever en de verdachte”.
Bij de zogenaamde ‘lijstfeiten’ is in het EAB aangevinkt ‘Moord en doodslag, zware mishandeling’. De toepasselijke artikelen die zijn vermeld zijn: artikel 289 in verband met artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging moord) dan wel artikel 287 in verband met artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging doodslag).
Op basis van dit EAB is verdachte op 19 juli 2017 in Spanje aangehouden. Verdachte heeft zich vervolgens verzet tegen overlevering aan Nederland. Bij beschikking van 24 juli 2017 heeft de rechter van de Centrale Onderzoeksrechtbank nr. 6 te Madrid besloten tot overlevering van de verdachte.
Verdachte is tegen deze beslissing in beroep gegaan. Bij beschikking van het Nationaal Gerechtshof, Strafkamer, Sectie Twee, te Madrid op 18 augustus 2017 is het beroep van verdachte afgewezen en is de beslissing van 24 juli 2017 tot overlevering bekrachtigd.
Verdachte heeft uitdrukkelijk geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel (het verbod van vervolging, berechting en vrijheidsbeneming ter zake van andere feiten dan waarvoor de uitvoerende (Spaanse) rechterlijke autoriteit de overlevering heeft toegestaan; artikel 27 lid 2 Kaderbesluit).
Op 31 augustus 2017 is verdachte door de Spaanse autoriteiten overgeleverd aan Nederland.
Op 30 maart 2018 is een “Aanvullend Europees Arrestatiebevel” tegen verdachte door de Nederlandse officier van justitie mr. Jepkema uitgevaardigd, om toestemming van de Spaanse rechterlijke autoriteit te krijgen om verdachte ook voor een tweede feit (poging tot afpersing), gepleegd op dezelfde tijd en plaats en jegens hetzelfde slachtoffer, in Nederland te mogen vervolgen.
In dit aanvullende EAB staan de lijstfeiten:
- moord en doodslag, zware mishandeling (artikelen 289 en 287 i.v.m. artikel 45 en artikel 302 Wetboek van Strafrecht) en
- racketeering en afpersing (artikel 317 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht) aangevinkt.
Voorts zijn als andere (niet lijstfeiten):
- mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, artikel 300 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht;
- bedreiging, artikel 285 Wetboek van Strafrecht;
- poging tot misdrijf, artikel 45 Wetboek van Strafrecht;
genoemd.
Op 16 mei 2018 heeft Centrale Onderzoeksrechtbank nr. 6 te Madrid besloten toe te stemmen in de verzochte uitbreiding van het EAB jegens verdachte; zij formuleert dit als volgt in de beschikking:
“... besluit men ten gunste van de autoriteiten van het VERENIGD KONINKRIJK (de Hoge Raad begrijpt: Nederland) TOE TE STEMMEN in uitbreiding van de overlevering van de in de onderhavige procedure opgeëiste persoon [verdachte], dit alles met het oog op het Europees bevel tot aanhouding en overlevering van NEDERLAND, met referentie OEDE 49/18 wegens het misdrijf afpersing.”
De vervolging in de onderhavige strafzaak behelst, kort weergegeven, nu:
1 primair: poging tot moord dan wel poging doodslag;
1 subsidiair: zware mishandeling;
1 meer subsidiair: mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
1 meest subsidiair: bedreiging;
2: poging tot afpersing met geweld/bedreiging met geweld
steeds gepleegd op 7 januari 2017 in Heerenveen jegens aangever [aangever].
(...)
Met betrekking tot het verweer over het specialiteitsbeginsel
In artikel 27 lid 2 Kaderbesluit is bepaald dat een overgeleverd persoon niet wordt vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid wordt beroofd wegens andere feiten (vóór de overlevering begaan) dan de feiten die de reden waren tot overlevering.
Door de raadsman is betoogd dat verdachte nu wordt vervolgd voor andere feiten dan waarvoor de Spaanse rechter toestemming heeft gegeven bij en na de overlevering van de verdachte. In het EAB worden bij de feitomschrijving namelijk slechts de termen ‘poging tot moord’ en ‘poging tot doodslag’ genoemd en in het aanvullende EAB ‘poging tot afpersing’. Vervolging voor het onder 1 anders ten laste gelegde:
1 subsidiair: zware mishandeling;
1 meer subsidiair: mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
1 meest subsidiair: bedreiging;
is daarom niet toegestaan, aldus de raadsman.
Het hof ziet zich nu voor de vraag gesteld of het onder 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair ten laste gelegde andere feiten zijn dan de feiten waarvoor toestemming tot overlevering is gegeven door de Spaanse rechter.
Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Naar het oordeel van het hof betreffen alle onder 1 ten laste gelegde varianten steeds de feiten waarvoor de Spaanse rechter in eerste instantie, dan wel in reactie op het hierboven genoemde aanvullende EAB aansluitend toestemming tot overlevering heeft gegeven.
Dit is gebaseerd op het volgende. De achterliggende gedachte van het Kaderbesluit is dat de lidstaten over en weer gemakkelijker personen kunnen overleveren en is gebaseerd op het wederzijds vertrouwen tussen staten in elkaars rechtssysteem.
De Hoge Raad heeft op 27 november 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BB3994) arrest gewezen ter zake een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie omdat de verdachte zou zijn vervolgd voor feiten waarvoor hij niet door Spanje is overgeleverd. De Hoge Raad overweegt in die zaak dat anders dan het middel betoogt, het hof de inhoud van het EAB mocht betrekken bij zijn uitleg van de beslissing van de Spaanse rechter.
In de zaak Leymann en Pustovarov (HvJ EG 1 december 2008, NJ 2009, 394, m.nt. A.H. Klip, ECLI:EU:C:2008:669), heeft het Hof van Justitie uiteen gezet wanneer sprake is van een ‘ander feit’.
Het Hof van Justitie overweegt daarin onder meer (r.o. 57):
“Om uit te maken of al dan niet sprake is van ‘enig ander feit’ dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, moet worden nagegaan of de bestanddelen van het strafbare feit, volgens de wettelijke omschrijving die in de uitvaardigende lidstaat daarvan is gegeven, die zijn waarvoor de persoon is overgeleverd en of er voldoende overeenstemming is tussen de gegevens in het aanhoudingsbevel en de gegevens in de latere procedurele handeling. Wijzigingen in de omstandigheden tijd en plaats zijn toegestaan, mits zij volgen uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen, zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen en zij niet leiden tot gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 3 en 4 van het kaderbesluit.”
In het EAB van 8 januari 2017 staat onder de feitelijke omschrijving dat “op 7 januari 2017 omstreeks 19:00 uur nabij het [A] in Heerenveen een bestuurder van een personenauto werd beschoten. Deze bestuurder, genaamd [aangever], raakte gewond aan zijn rechterhand. De bestuurder heeft aangifte gedaan van poging moord. Aangever [aangever] heeft [verdachte] voor 100% herkend als degene die het schot had afgevuurd”.
Bij de zogenaamde ‘lijstfeiten’ is in het EAB aangevinkt ‘Moord en doodslag, zware mishandeling’.
In het aanvullende EAB wordt dezelfde gebeurtenis omschreven, maar nu met meer details die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Als lijstfeiten staan daarin moord en doodslag, zware mishandeling en racketeering en afpersing. Verder zijn als andere (niet lijstfeiten) genoemd: mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en bedreiging.
Het hof is van oordeel dat de gehele tenlastelegging zoals die nu aan de orde is, valt onder de feitelijke omschrijving die is gegeven in het EAB en het aanvullende EAB. De Spaanse rechter heeft aan beide EAB’s uitvoering gegeven. Het betreft van meet af aan steeds het feitelijk gebeuren op 7 januari 2017 omstreeks 19:00 uur bij het [A] in Heerenveen tussen verdachte en aangever, waarbij aangever gewond is geraakt nadat er vermoedelijk een schot is gelost. In eerste instantie is alleen de zwaarst mogelijke variant (lijstfeit: moord/doodslag/zware mishandeling) aangevinkt in het EAB. In het aanvullende EAB zijn daarbij ook afpersing, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en bedreiging genoemd. Zeer duidelijk is dat het materieel steeds om hetzelfde feitelijk gebeuren gaat en dat alle tenlastegelegde varianten in de EAB’s zijn vermeld. De vervolging is derhalve naar het oordeel van het hof evident niet wegens andere feiten dan de feiten die de reden waren tot overlevering. Het verweer met betrekking tot het specialiteitsbeginsel wordt aldus verworpen.
(...)
De door de raadsman gevoerde verweren betreffende de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging treffen geen doel en worden verworpen.
Nu er overigens geen redenen zijn voor niet-ontvankelijkverklaring, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.”
2.3
Bij de stukken bevinden zich:
- een op de verdachte betrekking hebbend Europees Arrestatiebevel van 8 januari 2017 dat onder meer inhoudt:
“e) Strafbare feiten
Dit bevel heeft betrekking op in totaal 1 strafbaar feit.
Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit:
Betrokkene wordt verdacht van een poging tot moord, dan wel een poging tot doodslag, gepleegd op 7 januari 2017 omstreeks 19.00 uur in de gemeente Heerenveen.
Op genoemde datum werd nabij het [A] een bestuurder van een personenauto beschoten. Deze bestuurder, genaamd [aangever], raakte gewond aan zijn rechterhand. De bestuurder heeft aangifte gedaan van poging moord. Aangever [aangever] heeft [verdachte] voor 100% herkend als degene die het schot had afgevuurd. Aanleiding zou een zakelijk geschil zijn tussen de aangever en de verdachte.
Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit en toepasselijke wettelijke bepaling / wetboek:
- poging moord (artikel 289 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht), dan wel
- poging doodslag (artikel 287 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
I. Geef in voorkomend geval aan of het gaat om één of meer van de volgende strafbare feiten waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat (vakje aankruisen):
(...)
X Moord en doodslag, zware mishandeling.”
- een op de verdachte betrekking hebbende beslissing van de Centrale Onderzoeksrechtbank Nr. 006 te Madrid (Spanje) van 24 juli 2017. Deze beslissing houdt onder meer in:
“aangebracht door de uitvaardigende justitiële autoriteit van Nederland (...) wegens het misdrijf poging tot doodslag. (...) De overlevering te gelasten van [verdachte] (de Hoge Raad begrijpt: [verdachte]), met de Nederlandse nationaliteit, aan de justitiële autoriteiten van de lidstaat Nederland (...); genoemde overlevering vindt plaats binnen tien dagen nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.”
- een op de verdachte betrekking hebbend aanvullend Europees Arrestatiebevel van 30 maart 2018 dat onder meer inhoudt:
“c) Gegevens betreffende de duur van de straf
1. Maximumduur van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die voor het strafbare feit/de strafbare feiten kan worden opgelegd:
Feit 1.
- Artikel 289 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging moord): 20 jaar gevangenisstraf,
dan wel
- Artikel 287 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging doodslag): 15 jaar gevangenisstraf
dan wel
- Artikel 302/1 Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling): 8 jaar gevangenisstraf
dan wel
- Artikel 300/1 en 2 mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge: 4 jaar gevangenisstraf
dan wel
- Artikel 285/1 Wetboek van Strafrecht (bedreiging): 2 jaar gevangenisstraf
Feit 2.
- Artikel 317/1 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging afpersing): 6 jaar gevangenisstraf
(...)
e) Strafbare feiten
Dit bevel heeft betrekking op in totaal 2 strafbare feiten.
Beschrijving van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij de strafbare feiten:
Betrokkene wordt verdacht van een poging tot moord, dan wel een poging tot doodslag, gepleegd op zaterdag 7 januari 2017 omstreeks 19.00 uur in de gemeente Heerenveen. Uit aanvullend onderzoek is de verdenking gerezen dat de verdachte meerdere strafbare feiten heeft gepleegd.
Op genoemde datum/tijdstip werd op het parkeerterrein nabij het [A] te Heerenveen een bestuurder van een personenauto beschoten. Deze bestuurder, genaamd [aangever], raakte hierbij gewond aan zijn rechterhand.
De bestuurder/slachtoffer heeft aangifte gedaan ter zake poging tot moord. Aangever [aangever] heeft de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1960 voor 100% herkend als degene die het schot op hem heeft afgevuurd. Aanleiding zou een zakelijk geschil zijn tussen [aangever] en de verdachte [verdachte].
[aangever] heeft verklaard dat hij wegreed uit een parkeervak en een man wankelend zag lopen. Hij is gestopt en heeft zijn raampje geopend om de man te vragen of hij hulp nodig had. De man stapte op de auto toe en morrelde aan het achterportier. Daarop vroeg [aangever] aan de man wat ben je aan het doen? Hij zag vervolgens dat de man een stap naar voren deed en een vuurwapen op hem richtte. [aangever] gaf gas in zijn auto en reed weg. Op dat moment loste de man een schot.
De verwonding aan de (vingers van) rechterhand van aangever/slachtoffer was dermate ernstig dat kennelijk blijvend letsel is ontstaan (zware mishandeling).
Uit de latere door de verdachte afgelegde verklaringen is duidelijk geworden dat hij achterin de auto van [aangever] wilde stappen om op die manier een gesprek met [aangever] te voeren. Omdat [aangever] in een Tesla reed, was het achterportier voor de verdachte niet te openen vanwege het ontbreken van een ‘normale’ portiergreep. Verdachte stelt dat hij vervolgens zag dat [aangever] een vuurwapen in zijn rechterhand had, dat hij dit wapen afhandig maakte en in zijn hand had met de vinger aan de trekker. [aangever] gaf gas, waardoor verdachte ten val kwam en daarbij ging het vuurwapen af, aldus verdachte.
Volgens de later afgelegde verklaring van de verdachte [verdachte] was hij die avond in het bezit van een USB-stick met daarop heimelijk gemaakte gespreksopnamen van aangever/slachtoffer [aangever]. Deze opnamen van die gesprekken dreigde de verdachte [verdachte] openbaar te gaan maken aan de media, de politie en het openbaar ministerie, indien aangever/slachtoffer [aangever] niet op zijn eisen in zou gaan (poging afpersing, dan wel afdreiging).
Aard en wettelijke kwalificatie van de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling / wetboek:
Feit 1
Artikel 289 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging moord), dan wel
Artikel 287 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging doodslag), dan wel
Artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling), dan wel
Artikel 300 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht (mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge), dan wel
Artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht (bedreiging)
Feit 2
Artikel 317 lid 1 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging afpersing)
I. Geef in voorkomend geval aan of het gaat om één of meer van de volgende strafbare feiten waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat (vakje aankruisen):
(...)
X Moord en doodslag, zware mishandeling
(...)
X Racketeering en afpersing
(...)
II. Volledige omschrijving van het strafbare feit of de strafbare feiten die niet onder de in punt I genoemde strafbare feiten vallen:
Artikel 300 Wetboek van Strafrecht (mishandeling)
1. Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht (bedreiging)
1. Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging tot misdrijf)
1. Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
2. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.”
- een beslissing van de Centrale Onderzoeksrechtbank Nr. 006 te Madrid (Spanje) van 16 mei 2018. Deze beslissing houdt onder meer in:
“besluit men ten gunste van de autoriteiten van het VERENIGD KONINKRIJK (de Hoge Raad begrijpt: Nederland) TOE TE STEMMEN in uitbreiding van de overlevering van de in onderhavige procedure opgeëiste persoon [verdachte], dit alles met het oog op het Europees bevel tot aanhouding en overlevering van NEDERLAND, met referentie OEDE 49/18 wegens het misdrijf afpersing.”
2.4
Het oordeel van het hof houdt in dat de aan de verdachte tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging, vallen onder de feitelijke omschrijving die is gegeven in het Europees Arrestatiebevel en het aanvullend Europees Arrestatiebevel, en dat – nu de Spaanse rechter uitvoering heeft gegeven aan die arrestatiebevelen – het specialiteitsbeginsel niet in de weg staat aan de vervolging van de verdachte voor (onder meer) bedreiging. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof het Europees Arrestatiebevel en het aanvullend Europees Arrestatiebevel bij zijn uitleg van de beslissingen van de Spaanse rechter mocht betrekken (vgl. HR 27 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3994).
2.5
Het cassatiemiddel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 november 2022.