2.2Het hof heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
In de onderhavige zaak is verdachte vanuit Spanje aan Nederland overgeleverd om hem in Nederland te vervolgen. De Overleveringswet en het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) (hierna: Kaderbesluit) zijn hierbij aan de orde.
Verweren van de verdediging
Kort en zakelijk weergegeven heeft de verdediging betoogd dat om een aantal redenen het openbaar ministerie de ontvankelijkheid in de strafvervolging, in ieder geval deels, moet worden ontzegd.
(...)
Ten tweede kunnen de overleveringsbeslissing en de toestemmingsbeslissing van de Spaanse overleveringsrechter de vervolging voor (al) de ten laste gelegde feiten niet dragen, ook niet wanneer zij in samenhang worden gelezen met het door Nederland uitgevaardigde EAB.
(...)
Overwegingen van het hof
Vaststelling van de feitelijke toedracht ter zake de overlevering
Op 8 januari 2017 is door de Nederlandse officier van justitie mr. Jepkema een EAB uitgevaardigd voor de verdachte op verdenking van poging moord dan wel poging doodslag, gepleegd op 7 januari 2017 omstreeks 19:00 uur in de gemeente Heerenveen.
In het EAB staat onder het kopje ‘strafbare feiten’ onder meer:
“Op genoemde datum werd nabij het [A] een bestuurder van een personenauto beschoten. Deze bestuurder, genaamd [aangever], raakte gewond aan zijn rechterhand. De bestuurder heeft aangifte gedaan van poging moord. Aangever [aangever] heeft [verdachte] voor 100% herkend als degene die het schot had afgevuurd. Aanleiding zou een zakelijk geschil zijn tussen de aangever en de verdachte”.
Bij de zogenaamde ‘lijstfeiten’ is in het EAB aangevinkt ‘Moord en doodslag, zware mishandeling’. De toepasselijke artikelen die zijn vermeld zijn: artikel 289 in verband met artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging moord) dan wel artikel 287 in verband met artikel 45 Wetboek van Strafrecht (poging doodslag).
Op basis van dit EAB is verdachte op 19 juli 2017 in Spanje aangehouden. Verdachte heeft zich vervolgens verzet tegen overlevering aan Nederland. Bij beschikking van 24 juli 2017 heeft de rechter van de Centrale Onderzoeksrechtbank nr. 6 te Madrid besloten tot overlevering van de verdachte.
Verdachte is tegen deze beslissing in beroep gegaan. Bij beschikking van het Nationaal Gerechtshof, Strafkamer, Sectie Twee, te Madrid op 18 augustus 2017 is het beroep van verdachte afgewezen en is de beslissing van 24 juli 2017 tot overlevering bekrachtigd.
Verdachte heeft uitdrukkelijk geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel (het verbod van vervolging, berechting en vrijheidsbeneming ter zake van andere feiten dan waarvoor de uitvoerende (Spaanse) rechterlijke autoriteit de overlevering heeft toegestaan; artikel 27 lid 2 Kaderbesluit).
Op 31 augustus 2017 is verdachte door de Spaanse autoriteiten overgeleverd aan Nederland.
Op 30 maart 2018 is een “Aanvullend Europees Arrestatiebevel” tegen verdachte door de Nederlandse officier van justitie mr. Jepkema uitgevaardigd, om toestemming van de Spaanse rechterlijke autoriteit te krijgen om verdachte ook voor een tweede feit (poging tot afpersing), gepleegd op dezelfde tijd en plaats en jegens hetzelfde slachtoffer, in Nederland te mogen vervolgen.
In dit aanvullende EAB staan de lijstfeiten:
- moord en doodslag, zware mishandeling (artikelen 289 en 287 i.v.m. artikel 45 en artikel 302 Wetboek van Strafrecht) en
- racketeering en afpersing (artikel 317 i.v.m. artikel 45 Wetboek van Strafrecht) aangevinkt.
Voorts zijn als andere (niet lijstfeiten):
- mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, artikel 300 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht;
- bedreiging, artikel 285 Wetboek van Strafrecht;
- poging tot misdrijf, artikel 45 Wetboek van Strafrecht;
genoemd.
Op 16 mei 2018 heeft Centrale Onderzoeksrechtbank nr. 6 te Madrid besloten toe te stemmen in de verzochte uitbreiding van het EAB jegens verdachte; zij formuleert dit als volgt in de beschikking:
“... besluit men ten gunste van de autoriteiten van het VERENIGD KONINKRIJK (de Hoge Raad begrijpt: Nederland) TOE TE STEMMEN in uitbreiding van de overlevering van de in de onderhavige procedure opgeëiste persoon [verdachte], dit alles met het oog op het Europees bevel tot aanhouding en overlevering van NEDERLAND, met referentie OEDE 49/18 wegens het misdrijf afpersing.”
De vervolging in de onderhavige strafzaak behelst, kort weergegeven, nu:
1 primair: poging tot moord dan wel poging doodslag;
1 subsidiair: zware mishandeling;
1 meer subsidiair: mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
1 meest subsidiair: bedreiging;
2: poging tot afpersing met geweld/bedreiging met geweld
steeds gepleegd op 7 januari 2017 in Heerenveen jegens aangever [aangever].
(...)
Met betrekking tot het verweer over het specialiteitsbeginsel
In artikel 27 lid 2 Kaderbesluit is bepaald dat een overgeleverd persoon niet wordt vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid wordt beroofd wegens andere feiten (vóór de overlevering begaan) dan de feiten die de reden waren tot overlevering.
Door de raadsman is betoogd dat verdachte nu wordt vervolgd voor andere feiten dan waarvoor de Spaanse rechter toestemming heeft gegeven bij en na de overlevering van de verdachte. In het EAB worden bij de feitomschrijving namelijk slechts de termen ‘poging tot moord’ en ‘poging tot doodslag’ genoemd en in het aanvullende EAB ‘poging tot afpersing’. Vervolging voor het onder 1 anders ten laste gelegde:
1 subsidiair: zware mishandeling;
1 meer subsidiair: mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
1 meest subsidiair: bedreiging;
is daarom niet toegestaan, aldus de raadsman.
Het hof ziet zich nu voor de vraag gesteld of het onder 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair ten laste gelegde andere feiten zijn dan de feiten waarvoor toestemming tot overlevering is gegeven door de Spaanse rechter.
Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Naar het oordeel van het hof betreffen alle onder 1 ten laste gelegde varianten steeds de feiten waarvoor de Spaanse rechter in eerste instantie, dan wel in reactie op het hierboven genoemde aanvullende EAB aansluitend toestemming tot overlevering heeft gegeven.
Dit is gebaseerd op het volgende. De achterliggende gedachte van het Kaderbesluit is dat de lidstaten over en weer gemakkelijker personen kunnen overleveren en is gebaseerd op het wederzijds vertrouwen tussen staten in elkaars rechtssysteem.
De Hoge Raad heeft op 27 november 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BB3994) arrest gewezen ter zake een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie omdat de verdachte zou zijn vervolgd voor feiten waarvoor hij niet door Spanje is overgeleverd. De Hoge Raad overweegt in die zaak dat anders dan het middel betoogt, het hof de inhoud van het EAB mocht betrekken bij zijn uitleg van de beslissing van de Spaanse rechter. In de zaak Leymann en Pustovarov (HvJ EG 1 december 2008, NJ 2009, 394, m.nt. A.H. Klip, ECLI:EU:C:2008:669), heeft het Hof van Justitie uiteen gezet wanneer sprake is van een ‘ander feit’.
Het Hof van Justitie overweegt daarin onder meer (r.o. 57):
“Om uit te maken of al dan niet sprake is van ‘enig ander feit’ dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, moet worden nagegaan of de bestanddelen van het strafbare feit, volgens de wettelijke omschrijving die in de uitvaardigende lidstaat daarvan is gegeven, die zijn waarvoor de persoon is overgeleverd en of er voldoende overeenstemming is tussen de gegevens in het aanhoudingsbevel en de gegevens in de latere procedurele handeling. Wijzigingen in de omstandigheden tijd en plaats zijn toegestaan, mits zij volgen uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen, zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen en zij niet leiden tot gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 3 en 4 van het kaderbesluit.”
In het EAB van 8 januari 2017 staat onder de feitelijke omschrijving dat “op 7 januari 2017 omstreeks 19:00 uur nabij het [A] in Heerenveen een bestuurder van een personenauto werd beschoten. Deze bestuurder, genaamd [aangever], raakte gewond aan zijn rechterhand. De bestuurder heeft aangifte gedaan van poging moord. Aangever [aangever] heeft [verdachte] voor 100% herkend als degene die het schot had afgevuurd”.
Bij de zogenaamde ‘lijstfeiten’ is in het EAB aangevinkt ‘Moord en doodslag, zware mishandeling’.
In het aanvullende EAB wordt dezelfde gebeurtenis omschreven, maar nu met meer details die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Als lijstfeiten staan daarin moord en doodslag, zware mishandeling en racketeering en afpersing. Verder zijn als andere (niet lijstfeiten) genoemd: mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en bedreiging.
Het hof is van oordeel dat de gehele tenlastelegging zoals die nu aan de orde is, valt onder de feitelijke omschrijving die is gegeven in het EAB en het aanvullende EAB. De Spaanse rechter heeft aan beide EAB’s uitvoering gegeven. Het betreft van meet af aan steeds het feitelijk gebeuren op 7 januari 2017 omstreeks 19:00 uur bij het [A] in Heerenveen tussen verdachte en aangever, waarbij aangever gewond is geraakt nadat er vermoedelijk een schot is gelost. In eerste instantie is alleen de zwaarst mogelijke variant (lijstfeit: moord/doodslag/zware mishandeling) aangevinkt in het EAB. In het aanvullende EAB zijn daarbij ook afpersing, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en bedreiging genoemd. Zeer duidelijk is dat het materieel steeds om hetzelfde feitelijk gebeuren gaat en dat alle tenlastegelegde varianten in de EAB’s zijn vermeld. De vervolging is derhalve naar het oordeel van het hof evident niet wegens andere feiten dan de feiten die de reden waren tot overlevering. Het verweer met betrekking tot het specialiteitsbeginsel wordt aldus verworpen.
(...)
De door de raadsman gevoerde verweren betreffende de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging treffen geen doel en worden verworpen.
Nu er overigens geen redenen zijn voor niet-ontvankelijkverklaring, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.”