Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
1 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 3 maart 2021. Het beroep in cassatie is ingesteld door de klager, die werd bijgestaan door advocaat H.M.W. Daamen. De zaak betreft een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij beslag is gelegd op een hond (Anatolische herder) in het kader van een verdenking van dierenmishandeling.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klager over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De kern van de zaak was de vraag of artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden, met name in relatie tot de wijze waarop het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer is opgemaakt. De klager stelde dat in het proces-verbaal onvoldoende aandacht is besteed aan de inhoud van de verklaringen van de klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie, en dat er te veel is verwezen naar de beschikking van de rechtbank.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de klager niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.